Algemene economie – tentamenweek 1
H1 – plaatsbepaling en basisbegrippen
§1.1 externe bedrijfsomgeving
Het succes van een onderneming is afhankelijk van hoe goed zij weten in te spelen op
kansen en bedreigingen die vanuit de externe omgeving op hen afkomen.
Er zijn 2 soorten omgevingsfactoren die het reilen en zeilen van ondernemingen beïnvloeden
1. Macro-omgeving: omvat de omgevingsfactoren die grote invloed op de
ondernemingsresultaten uitoefenen, maar die de onderneming zelf niet of nauwelijks
kan beïnvloeden.
2. Directe omgeving: bestaat uit partijen op de in- en verkoopmarkten, waarmee de
onderneming dagelijks zakendoet.
Macro-omgeving Directe omgeving
Demografie Ontwikkeling en samenstelling Ontwikkeling huidige en toekomstige
bevolking marktvraag
Economie Conjunctuur, wisselkoersen, rente, Concurrentieverhoudingen
inflatie
Sociaal- Normen en waarden, Afnemersgedrag
cultureel maatschappelijke trends
Technologie Technologische ontwikkelingen Leveranciers: arbeid, grondstoffen en
afkomstig van buiten de eigen markt halffabricaten, machines en gebouwen,
vermogen.
Ecologisch Beschikbaarheid natuurlijke Substituut goederen
hulpbronnen, milieuaspecten
Politiek- Wet- en regelgeving Potentiële toetreders tot de markt
juridisch
§1.2 het centrale economische probleem
Een groot kernprobleem in de economie is schaarste. Steeds opnieuw stellen consumenten,
bedrijven en overheidsinstellingen vast dat ze onvoldoende middelen hebben om al hun
behoeften en doelen te realiseren. Daarmee staan zij voor de vraag voor welke doelen zij
hun schaarse middelen het best kunnen gebruiken.
De middelen in vorm van geld, tijd en productiemiddelen zijn alternatief aanwendbaar: ze
zijn voor verschillende doelen bruikbaar, maar je kunt ze maar één keer inzetten. Elke keuze
brengt kosten met zich mee in de vorm van de opbrengsten van het beste niet gekozen
alternatief Alternatieve kosten/opportunity costs: gemiste kosten.
Door de schaarste is de potentiële vraag naar goederen en diensten groter dan het aanbod
van goederen en diensten. Het probleem is dan welke goederen en diensten je moet
produceren om in de behoeften van consumenten te voorzien. Daarbij gaat het erom een zo
hoog mogelijke welvaart voor consumenten tot stand te brengen.
Welvaart geeft de mate aan waarin consumenten met behulp van schaarse,
alternatief aanwendbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien.
Welvaart wordt vaak gelijkgesteld aan de waarde van de goederen en diensten die in een
land worden geproduceerd, het bbp.
Vrije goederen: goederen die onbeperkt tot beschikking staan bijv. zonlicht
,§1.3 produceren en consumeren
Om goederen en diensten te kunnen aanbieden, moeten deze eerst geproduceerd worden.
Voor de productie zijn productiemiddelen nodig.
Deze worden productiefactoren genoemd (KANO):
Kapitaal: alle geproduceerde middelen die je voor de productie van andere goederen
en diensten kunt gebruiken.
Arbeid: de tijd en inspanning die mensen besteden aan de productie van goederen en
diensten.
Natuur: alle natuurlijke hulpbronnen, zoals lucht, water, grond en delfstoffen.
Ondernemerschap: de organisatie van het productieproces in ondernemingen.
Ondernemers nemen beslissingen welke goederen en diensten te produceren, ze
dragen het risico op winst of verlies en bedenken nieuwe producten en nieuwe
manier om te produceren.
Productiefactor Beloning De consumenten stellen de productiefactoren tegen een
Kapitaal Rente beloning beschikbaar aan bedrijven. Op die manier
Arbeid Loon verwerven zij inkomen waarmee zij de door de bedrijven
Natuur Pacht geproduceerde goederen en diensten kunnen kopen.
Ondernemerschap Winst
Deze beloningen vormen samen het primair inkomen. Dit is een inkomen waar een
tegenprestatie tegenover staat.
Economische orde: de manier waarop de afstemming van productie en consumptie in een
land is georganiseerd. Het doel van de economische orde is het zo goed mogelijk voorzien in
de behoeften van consumenten.
Productie kan geregeld worden met behulp van:
Budgetmechanisme: de overheid beslist welke goederen en diensten geproduceerd
worden, op welke manier de productie plaatsvindt en tegen welke prijs de goederen
en diensten verkocht worden.
Democratisch budgetmechanisme: het parlement en de gemeenteraad bepalen de
omvang van ge productie door vast te leggen hoeveel geld er uit word gegeven.
Bureaucratisch budgetmechanisme: de staat bepaalt de productie. In een plan
staat welke producten tegen welke prijzen geleverd worden. De consument heeft
geen invloed.
Marktmechanisme: de omvang en de samenstelling van de productie is afhankelijk
van de beslissingen van individuele consumenten en producenten. De wensen van
producenten en consumenten worden op markten op elkaar afgestemd door de
prijzen van de goederen en diensten. Prijzen zorgen voor evenwicht tussen vraag en
aanbod.
Allocatie van de productiefactoren: dat in een markteconomie het marktmechanisme
bepaalt voor welke goederen de productiefactoren worden gebruikt.
,§1.4 economische wetenschappen
Economisch handelen: de manier waarop consumenten, producenten en overheden omgaan
met schaarse, alternatief aanwendbare middelen om hun doelstellingen te bereiken.
Het vakgebied van de algemene economie valt in drie delen uiteen:
1. Micro-economie: het gaat over hoe individuele consumenten en producenten met
economische keuzeproblemen omgaan. Belangrijke onderwerpen zijn het proces van
prijsvorming van producten en productiefactoren en de vraag voor welke goederen
en diensten je de beschikbare productiefactoren moet gebruiken.
2. Meso-economie: het gaat over economische vraagstukken op bedrijfstakniveau. Een
bedrijfstak bestaat uit bedrijven die dezelfde soorten producten met behulp van
dezelfde soorten productieprocessen voortbrengen. Concurrentieverhoudingen
staan centraal.
3. Macro-economie: het gaat over vraagstukken op het niveau van een land als
geheel.Inzicht in de macro-economie helpt het management van bedrijven te
beoordelen hoe de verwachte ontwikkeling van de economie het resultaat beïnvloed.
Managers kunnen dan makkelijker een effectief marketingbeleid ontwikkelen om zo
goed mogelijk in te spelen op de kansen en bedreigingen die de economische
ontwikkeling oplevert.
Monetaire economie: de rol van geld in de economie en besteed daarbij aandacht aan bijv.
de hoogte van de rente en de werking van financiële markten. Inzicht in deze economie is
belangrijk om goede financiële beslissingen te kunnen nemen.
Internationale economische betrekkingen: bestudeert de internationale handel in goederen
en diensten en het financiële verkeer tussen landen. Wisselkoersen en redenen voor
internationale handel komen hier aan de orde.
H2 – vraag
§2.1 vraagbepalende factoren
Bedrijven moeten inzicht hebben in de factoren die de vraag naar goederen en diensten
bepalen, om goed in te kunnen spelen op veranderingen. Er wordt bij de vraag naar een
product onderscheid gemaakt tussen 2 soorten vragen:
Individuele vraag: vraag van een individuele consument naar een product
Collectieve vraag: vraag van alle consumenten gezamenlijk naar dat product.
De volgende vier vraagbepalende factoren beïnvloeden de individuele vraag naar een
product:
1. De behoefte: voor bedrijven is het belangrijk zich te realiseren dat afnemers niet op
zoek zijn naar een product maar naar een manier om in een behoefte te voorzien.
Bedrijven zien de vraag naar hun producten dus inzakken als een ander bedrijf met
een betere oplossing voor de betreffende behoefte komt.
2. De prijs van een product: consumenten hebben veel meer behoeften dan ze met
behulp van hun inkomen kunnen vervullen. Een stijging van de prijs van een goed
leidt vrijwel altijd tot een daling van de vraag naar dat goed. Bijv. als de
benzineprijzen stijgen, zullen consumenten minder vaak de auto pakken en de vraag
daalt naar benzine.
, 3. Prijzen van andere goederen en diensten: als benzine duurder wordt zullen
consumenten naar een goedkopere manier gaan zoeken om met elkaar in contact te
komen. Maar omdat we een euro maar een keer kunnen uitgeven, betekent een
stijging van de benzineprijs ook dat onze koopkracht daalt. Een prijsverandering van
een goed heeft dus twee effecten op de omvang van de markt. Enerzijds daalt de
vraag naar benzine omdat autorijden minder aantrekkelijk wordt, dit noemen we het
substitutie-effect van een prijsverandering. Anderzijds daalt de vraag naar benzine
omdat oor de prijsstijging de koopkracht van consumenten daalt. Dit noemen we het
inkomenseffect van een prijsverandering.
4. Inkomen: bij een stijging van het inkomen kunnen consumenten zich bijv. vaker
veroorloven om uiteten te gaan. In het algemeen blijkt: de vraag naar een goed stijgt
als het inkomen toeneemt.
De collectieve vraag naar een goed of dienst in een land is naast de eerdergenoemde
factoren afhankelijk van de omvang van de bevolking. Hoe groter de bevolking, hoe groter
de vraag naar een bepaald goed ceteris paribus.
§2.2 behoefte
De afgeleide vraag: de vraag die uitgeoefend wordt door producenten. De behoefte van
produceten worden bepaald door economische factoren, zij willen zo goed mogelijk in de
behoeften van hun afnemers voorzien. Op die manier kunnen hun het maken van winst
bereiken. De producenten moeten om de benodigde goederen en diensten te produceren
zelf machines, computers en grondstoffen inkopen.
Behoeftebepalende factoren
De behoeften van consumenten worden bepaald door niet-economische factoren. Mensen
hebben voedsel, kleding, onderdak en veiligheid nodig om in basisbehoeften als in leven
blijven en warmte te voorzien. (fundamentele behoeften)
in welvarende landen dragen mensen niet alleen kleding om zich te beschermen
tegen klimatologische omstandigheden, maar ook om zich te onderscheiden of om te
laten zien dat ze tot een bepaalde groep horen. Ondernemers spelen hierop in door
in hun reclame psychologische en sociaal-culturele aspecten te benadrukken waar
klanten gevoelig voor zijn.
§2.3 prijs
De vraagfunctie geeft het verband weer tussen de vraag naar een product en de prijs van dat
product. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de individuele vraagfunctie en de
collectieve vraagfunctie.
de collectieve vraagfunctie is de optelsom van alle individuele vraagfuncties en
toont daarmee het verband tussen de prijs van een product en de totale vraag naar
dat product.
Bijv.
q= -3p + 9000
- q= de hoeveelheid in eenheden