Argumentatie en retorica
Week 1
Naslagwerken om termen en begrippen die tijdens de cursus aan de orde komen op
te zoeken:
- Lexicon van de retorica:
https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/ - Silva rhetoricae:
http://rhetoric.byu.edu/
Dialectica (van Latijn ars dialectica = redeneerkunst) is één van de drie (trivium)
theoretische of ‘literaire’ vaardigheden binnen de zeven vrije kunsten (artes
liberales), de middeleeuwse opleiding uit de universiteit. Het trivium bestond
verder uit de vaardigheden grammatica en retorica. Waar de grammatica correct
taalgebruik aanleerde en de retorica welsprekendheid, daar verschafte de
dialectica regels om tot verantwoorde argumentatie te komen. De zeven vrije
kunsten bestonden verder nog uit de vakken aritmetica, geometria, musica en
astromania, die samen het quadrivium vormden. Deze laatste vakken volgde de
student nadat hij het trivium succesvol met goed gevolg doorlopen had.
Retorica komt van Grieks rètorikè technè = redekunst < rètor = redenaar, leraar in
de welsprekendheid.
De retorische praktijk, dat is het benutten van verbale middelen om toehoorders
op andere gedachten te brengen en hen op die manier te beïnvloeden bij de keuze
uit verschillende handelingsmogelijkheden, is zo oud als de taal zelf. Maar retorica
als kunst of leer van deze verbale middelen valt preciezer te dateren.
Orator vs. demagoog
→ orator: iemand die oreert of een oratie houdt, iemand die vakkundig en
eloquent in het openbaar spreekt.
→ demagoog: leider van een volk (historisch) of volksmenner, iemand die de massa
ophitst middels leugenachtige voorstellingen, vaak met een politieke bedoeling
(pejoratief)
Retorisch gedrag is ouder dan de taal zelf. Al vanaf de vijfde eeuw v. Christus
bestonden er reflecties op en theoretiseringen van de retorica. Toen al werd
retorica gezien als leerbaar, verbeterbaar en onderwijsbaar. In de afgelopen
decennia hebben wetenschappers in uiteenlopende disciplines de hypothese
ontwikkeld dat onze voorouders al lang vóór er sprake was van taal in onze
eigentijdse betekenis via vocale sociale interactie elkaars gedrag beïnvloedden,
sterker nog: dat moderne taal is geëvolueerd vanuit dit retorische gedrag.
,Het ontstaan van de studie Nederlands
- Matthijs Siegenbeek (1774-1854) was vanaf 1797 hoogleraar Nederduitse
welsprekendheid, Nederlandse letterkunde en vaderlandse geschiedenis aan de
Universiteit Leiden.
- Barthold Henrik Lulofs (1787-1849) was vanaf 1815 hoogleraar Nederlandse taal
en letterkunde, welsprekendheid en vaderlandse geschiedenis aan de
Rijksuniversiteit Groningen.
Bekende humanisten uit de Renaissance waren Desiderius Erasmus (1466-1535)
en Hendrik Laurentszoon Spiegel (1549-1612). Laatstgenoemde was
hoogstwaarschijnlijk de auteur van de Twe-spraack vande Nederduitsche
letterkunst (1584), de eerste grammatica van het Nederlands. Op het gebied van
de retorica schreef hij Rederijck-kunst, in rijm op kortst vervat (1587), en op
het gebied van de dialectica/logica schreef hij Ruygh-bewerp van de
redenkaveling ofte Nederduytsche dialektike (1585).
Marcus Fabius Quintilianus (ca. 35 – ca. 100) was een Romeins retoricus wiens De
Institutione oratoria (‘De opleiding tot redenaar’) nog steeds geldt als een
standaardwerk op het gebied van de retorica en de pedagogiek. Ten opzichte
van de door voorgangers als Cicero en Aristoteles geformuleerde theorie is het
werk van Quintilianus encyclopedisch (uitgebreider) te noemen. Het is een
twaalfdelig boek, waarin praktische tips voor retorica en pedagogiek gegeven
worden. Onder andere thema’s als tweetaligheid, hardop lezen, slaan en de
voordelen van openbaar onderwijs komen erin aan de orde. Zijn standpunt over
de ideale redenaar:
- vir bonus, dicendi peritus: een kundig redenaar benut zijn taalvaardigheid niet
voor verwerpelijke doeleinden.
- hij is bewust bekwaam in plaats van bekwaam gebaseerd op aanleg en
inspiratie. Inhoud van De Institutione oratoria:
- Boeken I en II: taalvaardigheidsdidactiek en pedagogiek, gericht op de
grammaticus en redenaar die verantwoordelijk zijn voor de bildung van
respectievelijk kinderen en jongvolwassenen.
- Boeken III t/m IX: systeem en theorie, langs de lijnen van de taken van de
redenaar (inventio t/m actio/pronuntiatio), met uitzonderlijk veel aandacht voor
stijl.
- Boek X: gericht op zelfeducatie van de jonge redenaar die zijn schoolopleiding
heeft voltooid; over verwerving van hexis (spreekgemak) middels lezen
(blootstelling aan excellente taal: redevoeringen, geschiedschrijving, poëzie,
filosofie, proza, drama) en schrijf (vertalen, parafraseren, variëren (imitatio en
aemulatio)- en spreekoefeningen die leiden tot copia verborum (rijke,
voortreffelijke woordenschat) en stijlgevoel (een sterk gevoel voor woordschikking
en een keur aan niet-gezochte stijlfiguren), en middels mentale training die
geheugen- en denkkracht oplevert.
Volgens Quintilianus is training van geheugen- en denkkracht van belang, omdat
,‘het de kracht van het geheugen is die ons in staat moet stellen dat wat we in
gedachten hadden probleemloos tevoorschijn te laten vloeien zodat onze stem
altijd opgevangen wordt door een voorziene en voorgevormde gedachte’. Het is van
belang dat dit van jongs af aan gebeurt: ‘Kinderen moeten direct zoveel mogelijk
van buiten leren, eerst speels en eenvoudig, later serieuzer en veeleisender, en in
iedere fase van hun ontwikkeling de capaciteit van hun geheugen vergroten’. Maar
ook als volwassene moet je aan training in geheugen- en denkkracht blijven doen:
‘Het is gewoon het meest effectief om veel van buiten te leren, veel na te denken,
zo mogelijk iedere dag. Er is niets dat zo wel vaart bij toewijding, en bij
veronachtzaming zo achteruit gaat’.
Boek X.7 gaat over ‘kunstmatige improvisatie’: de volgens Quintilianus ideale wijze
van optreden op basis van grondige en methodische voorbereiding die de spreker
ruimte en rust geeft om de spreektekst optimaal en op natuurlijke wijze over het
voetlicht te brengen, zonder spanning en haperingen, en om, indien de gelegenheid
zich aandient, ook af te wijken van het oorspronkelijke spreekplan zonder in
paniek te raken.
- Boek XI: heeft bijzonder veel aandacht voor memoria (geheugentechnieken),
pronuntiatio (stemgebruik) en actio (mimiek, houding en gebaren)
- Boek XII: ‘de bekroning van het werk’: de ideale redenaar is een bewust bekwame
vir bonus, d.w.z. iemand die zijn expertise alleen voor moreel hoogstaande doelen
inzet.
Belangrijke begrippen
→ De vijf fasen van de redenaar:
1) inventio (vinding): in deze fase gaat de redenaar op zoek naar argumenten ter
ondersteuning van zijn betoog. Deze argumenten hebben volgens Quintilianus
verschillende vindplaatsen (topoi of loci), zoals plaats, tijd, persoon en motief.
2) dispositio (ordening): de schematische opzet van de rede, waarin alle res
(zakelijke onderdelen) op de juiste plaats terecht moeten komen: het exordium,
de narratio, de propositio (+ partitio), de argumentatio en de peroratio.
3) elocutio (stijl): houdt zich bezig met de taalkundige kant van de rede, met het
verwoorden van het binnen de inventio vergaarde en binnen de dispositio
geordende materiaal. Er worden vier stijldeugden onderscheiden:
- puritas: ideologisch zuiver taalgebruik
- perspicuitas: helder taalgebruik
- ornatus: stilistische verfraaiing
- aptum/decorum: de gepastheid van de bewoordingen
Twee andere belangrijke aspecten van een goede uitvoering van het betoog zijn
sententiën en tropen. In een sententie wordt een veelal stichtende of althans
, ethische inhoud uitgedrukt in een ritmische of eufonische formulering. Een troop is
een woord dat gebruikt wordt in een betekenis die het eigenlijk niet heeft, maar
waarop die betekenis wordt overgedragen, wanneer het de plaats overneemt van
een woord dat die betekenis wel heeft. Voorbeelden van tropen zijn de perifrase,
de litotes, de hyperbool, de synecdoche en het metoniem.
4) memoria (geheugen): uit het hoofd leren van de rede, waarbij geheugentraining
middels mnemotechniek – het geheel van methoden om zaken gemakkelijker te
onthouden - kan helpen. Een voorbeeld van een dergelijke techniek is de loci
methode: men koppelt een gedachte-inhoud aan een bepaalde locatie,
bijvoorbeeld door zich een groot huis voor te stellen dat de spreker goed kent, om
vervolgens elk onderdeel van zijn betoog te koppelen aan een van de kamers (of
door bijvoorbeeld in deze kamers opvallende beelden te positioneren die
corresponderen met de gedachte-inhouden).
5) actio/pronuntiatio (voordracht): de daadwerkelijke uitvoering van de rede. Een
goede stem, gelaatsuitdrukking, houding van het gehele lichaam en functioneel
gebruik van handgebaren zijn hierbij van belang.
→ De vijf onderdelen van de klassieke rede:
1) exordium: de inleiding, het eerste onderdeel binnen de opzet van het betoog
(dispositio). Het exordium bestaat uit:
- attentum parare: de aandacht van het publiek trekken. Dit kan op verschillende
manieren: rechtstreeks om aandacht verzoeken, wijzen op het belang van het
onderwerp door het in ruimer verband te schetsen met behulp van een sententia of
spreekwoord, wijzen op het belang dat de zaak heeft voor het publiek.
- benevolum parare: het publiek welwillend stemmen. In dit verband kan de
redenaar een beroep doen op loci of topoi waarin hij een bescheidenheidsformule
opneemt, of zichzelf voorstellen als een integer man met een aanroeping van God
of de Muzen. Ook een locus ab auditorum persona kan de toehoorder gunstig
stemmen, door hem te prijzen. Tenslotte kan de redenaar ook de
lovenswaardigheid van het eigen standpunt of de verwerpelijkheid van dat van de
opponent aan het publiek voorhouden, maar dat houdt het gevaar van arrogantie
in.
- docilem parare: het nieuwsgierig maken van het publiek naar de informatie die
men in zijn rede wil gaan verstrekken.
2) narratio: het onderdeel van de dispositio dat na het exordium de feiten moet
leveren voor de argumentatie. Dit feitenoverzicht moet beknopt, duidelijk en
geloofwaardig zijn. Als afsluiting kan het best een voorstel (propositio) gedaan
worden. Voor de narratio kan de redenaar putten uit tal van topoi; met name de
tijdsbepaling (locus a tempore, in het bijzonder de Natureingang) en
plaatsbepaling (locus a loco) zijn voor het begin van een narratio erg geschikt.
3) propositio (+ partitio): de auteur geeft zijn onderwerp of probleemstelling aan.
De partitio is een opsomming van de in het betoog te behandelen punten.
4) argumentatio: het onderdeel van de dispositio dat gewoonlijk twee delen kent: