Samenvatting Geschiedenis Werkplaats: Historische
Contexten
Hoofdstuk 2: Duitsland (1871-1945)
2.1 Het Duitse keizerrijk (1871-1919)
Lange tijd was Frankrijk de machtigste mogendheid op het Europese
continent. Maar in de loop van de 19e eeuw werd Frankrijk ingehaald door
Pruisen. Op het Congres van Wenen kreeg het er grote gebieden in West-
Duitsland bij. In Pruisen groeide de bevolking en ging de industrialisatie
ontzettend snel. Daardoor had het een sterk leger en een sterke
wapenindustrie. Naast Pruisen waren er nog tientallen kleine Duitse
staatjes, en Duitse nationalisten wilden 1 grote staat. Pruisische kanselier
Bismarck wakkerde het nationalisme aan in 1870 door oorlog met Frankrijk
uit te lokken, welke werd gewonnen. In Versailles riepen Duitse vorsten in
1871 het Duitse keizerrijk uit en de koning van Pruisen werd keizer
Wilhelm I. Het Duitse keizerrijk was de sterkste mogendheid, maar het
werd omgeven door andere sterke mogendheden: Frankrijk, Oostenrijk-
Hongarije en Rusland. Zij waren samen sterker dan Duitsland en daarom
voerde Bismarck (die van 1871-1890 als rijkskanselier de Duitse politiek
bepaalde) voorzichtig buitenlands beleid, gericht op het behoud van het
bestaande machtsevenwicht. Hij sloot allianties met Rusland en O-H om
samenwerking met Frankrijk te verhinderen. Bismarck noemde zichzelf
‘eerlijke makelaar’, hij nodigde alle mogendheden in Berlijn uit voor de
Conferentie van Berlijn (1884-1885) over kolonies in Afrika. Er werd
afgesproken dat België in het hart van Afrika een grote kolonie mocht
stichten, zodat Frankrijk en Groot-Brittanië niet naast elkaar land hadden.
Bismarck wilde geen kolonies, maar Duitse nationalisten wel, daarom ging
hij in 1884 akkoord met het stichten van kolonies in Afrika. Wilhelm I
overleed in 1888, Wilhelm II volgde. Hij wilde in de politiek de leiding
hebben en droomde van een Duitsland met meer macht en aanzien. In
1890 ontsloeg hij Bismarck, en Duitsland voerde sindsdien een Weltpolitik,
die in eerste instantie gericht was op de vestiging van een
wereldimperium met overzeese kolonies. Om kolonies te verwerven en
overal ter wereld zin belangen te kunnen verdedigen wilde Duitsland een
sterke oorlogsvloot hebben. In 1898 nam de Rijksdag de eerste Vlootwet
aan. De vloot werd uitgebreid met moderne, grote en zwaarbewapende
slagschepen, maar Duitsland schoot er niets mee op, want de Britten
gingen nog grotere slagschepen bouwen. Omdat de Weltpolitik geen
succes werd, richtte Duitsland zich in het begin van de 20e eeuw weer
meer op het Europese continent. Extreme nationalisten vonden dat
Duitsland zich moest uitbreiden naar het oosten. Deze Drang nach dem
Osten moest volgens hen de Duitse politiek bepalen, want het
snelgroeiende Duitse volk had meer voedsel, grondstoffen en lebensraum
nodig. Ook werd de sfeer militaristischer in Duitsland, oorlog en strijd vond
men gezond. Duitsland had een enorm leger, mede door dienstplicht, en
, ook de Duitse economie bleef sterk groeien. Door dit alles namen de
zorgen van Frankrijk, Groot-Brittanië en Rusland toe en zij werden
bondgenoten, net als Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Duitsland was
vooral bang voor Rusland, want zij wilde haar invloed naar het westen
uitbreiden en begon met haar industrialisatie. In 1914 leidde de rivaliteit
tussen de grote mogendheden tot de Eerste Wereldoorlog. Duitsland had
al jaren een geheim oorlogsplan klaar liggen, van generaal Von Schlieffen.
Vanuit België zou bijna het voltallige leger over de zwak verdedigde Franse
noordgrens trekken, om na zes weken oorlog Parijs te veroveren. Daarna
zou het zegevierende leger met de trein naar het oosten reizen, om ook
Rusland verpletterend te verslaan. De Duitsers rukten snel op en
begonnen na vijf weken het offensief dat hen in Parijs moest brengen.
Maar de geallieerde Franse en Britse troepen zetten de tegenaanval in, de
eerste grote veldslag van de Eerste Wereldoorlog, de Slag bij de Marne.
Een week lang werd ten oosten van Parijs zwaar gevochten, wat leidde tot
een half miljoen doden en gewonden. Het Duitse offensief werd gestopt en
ze groeven zich in ten noorden van Parijs, waarmee de loopgravenoorlog
die ruim 4 jaar duurde begon. Ook Rusland mobiliseerde sneller dan
verwacht, waardoor meer Duitsers naar het oosten moesten. Zo kreeg
Duitsland de tweefrontenoorlog die het had willen vermijden. De Eerste
Wereldoorlog was de eerste totale oorlog waarbij de hele maatschappij
meevocht, burgers waren het thuisfront. Doordat miljoenen mannen aan
het front waren en achterblijvers werden ingezet in de wapenindustrie,
was er te weinig mankracht in de landbouw, wat leidde tot
voedseltekorten. De Britse vloot blokkeerde de havens, waardoor
Duitsland ook geen voedsel meer kon invoeren. De onvrede onder de
soldaten en het volk kwam tot uitbarsting in 1918 toen bleek dat de Duitse
nederlaag onvermijdelijk was. De marineleiding gaf nog bevel aan de
oorlogsschepen de havens uit te varen en slag te leveren met de Britse
vloot. De matrozen weigerden te gehoorzamen, ze vielen de
wapenopslagplaats aan en maakten zich meester van havenstad Kiel.
Arbeiders sloten zich bij hen aan, en mensen gingen de straat op vrede en
revolutie te eisen. Op 9 november riepen de sociaaldemocraten in Berlijn
de republiek uit. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand gesloten.
2.2 De Republiek van Weimar (1919-1933)
Na de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland een parlementaire democratie.
Omdat het in Berlijn te onrustig was, kwam de Rijksdag bijeen in Weimar
en stelde daar de grondwet vast. Bij de eerste verkiezingen kregen de
democraten een ruime meerderheid. Samen behaalden
sociaaldemocraten, liberalen en katholieke confessionelen ruim driekwart
van de stemmen. Toch was de basis onder de democratie wankel. De
conservatieve elite hadden hun positie behouden, maar hadden zich niet
verzoend met de democratie. Ze wilden terug naar een staat waarin leger
en bureaucratie de dienst uitmaakten, en het parlement weinig te zeggen
had. Ook zorgden de communistische en extreemrechtse groepen voor
veel straatgeweld, opstanden en staatsgrepen. Al op 4 januari 1919 brak
in Berlijn de communistische Spartakus-opstand uit. Arbeiders bezetten
straten en gebouwen en eisten afschaffing van kapitalisme en dat de
macht in handen kwam van raden van arbeiders en soldaten. Regering