College 1. De manifestatie van neuropsychologische functiestoornissen.
Van Cranenburgh (1999)
CVA: meer dan een parese
De term ‘hemiplegie’ suggereert ten onrechte dat het alleen om een verlamming zou gaan. Uit onderzoek blijkt dat 27%
van de patiënten geen of een geringe parese had. Relatief vaak (minstens 57%) waren neuropsychologische
functiestoornissen aanwezig. Rechter hemisfeerlaesies zijn prognostisch ongunstig -> patiënten voelen zich minder
zelfstandig, hebben vaker problemen in het dagelijks leven; ‘accident-prone behavior’: patiënten met een
hersenbeschadiging overkomt vaker een ongeluk dan gehandicapten zonder hersenbeschadiging. Veel stoornissen zijn
‘verborgen’ en komen indirect tot uiting doordat allerlei incidenten of misverstanden ontstaan. Een veel gemaakte fout is
dat de geconstateerde problemen worden toegeschreven aan de primaire neurologische stoornis. Er wordt vaak geheel
voorbijgegaan aan het bestaan van functionele systemen, die zowel perifere als centrale processen omvatten. Daarom
moet een neuropsychologisch onderzoek gedaan worden, dit maakt duidelijk:
- waarom de patiënten niet goed functioneert
- aan welke gevaren de patiënt bloot kan komen te staan
- welke therapieën of trainingen zinvol zijn.
De tijdsfactor: de evolutie van symptomen
Bij een CVA zijn er vaak ‘voorboden’ (TIA’s) die zich kunnen manifesteren in de vorm van een voorbijgaande parese of
afasie, maar ook in de vorm van onduidelijke of merkwaardige incidenten. Op ‘laesieniveau’ vinden achtereenvolgens de
volgende gebeurtenissen plaats:
1. In een bepaald hersengebied wordt een kritische doorbloedingsgrens overschreden (vernauwing van een vat, tijdelijk
verlaagde bloeddruk, kleine embolus): er ontstaat ischemie en de functie van de neuronen raakt verstoord (TIA).
2. Het vat raakt geheel afgesloten (bijvoorbeeld door trombosering): er ontstaat een infarct, de neuronen sterven af
(completed stroke; CVA).
3. In het randgebied van het infarct kunnen de neuronen zich herstellen, bijvoorbeeld doordat een collaterale circulatie
op gang komt. In het centrum van het infarct zijn de neuronen definitief verloren gegaan (residubeeld).
Het ruitmodel
Bedacht door Luria, later uitgewerkt door Goldberg. Het geeft de primaire (donker), secundaire (grijs) en tertiaire (wit)
schors aan. De analyse via het ruitmodel kan men beschouwen als een hulpmiddel bij het in kaart brengen van
neuropsychologische functiestoornissen. Primair = signaleren; Secundair = herkennen; Tertiair = associëren, verband
leggen. Beslissingen gaan vaak via primair naar secundair naar tertiair, weer terug naar secundair en uiteindelijk naar
primair om iets uit te voeren.
De plaats van de laesie: het drie-assenmodel en de acht functiedomeinen
Het drie-assenmodel gaat uit van laesielocalisatie en niet van functielocalisatie.
1. De links-rechts as:
- Laesies in de linker hemisfeer: afasieën en apraxieën.
De patiënt heeft een rechtszijdige hemiparese, communicatieproblemen, onhandigheid.
- Laesies in de rechter hemisfeer: neglect en ruimtelijke stoornissen.
De patiënt heeft een linkszijdige hemiparese, veroorzaakt ongelukken en verdwaalt.
2. De voor-achter as:
- Laesies in de voorzijde van de hersenen: stoornissen van motoriek en apraxieën.
De patiënt heeft problemen met het handelen (eventueel taalgebruik).
- Laesies in de achterzijde van de hersenen: stoornissen van waarneming en agnosieën.
De patiënt heeft problemen met het herkennen en begrijpen (eventueel taal).
3. De verticale as:
- Meer diepere gelokaliseerde laesies (hersenstam, limbisch system enz.) veroorzaken stoornissen van bewustzijn,
aandacht en geheugen en gedragsstoornissen.
De patiënt heeft last van schommelingen van het bewustzijn, problemen met aandacht en concentratie, en met
onthouden.
4. De twee superfuncties: organisatie (lobus frontalis) en awareness (rechter lobus parietalis) staan hiërarchisch boven de
, eerdergenoemde functies, ze vormen een soort vierde dimensie.
- Laesies in de lobus frontalis veroorzaken allerlei gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen (frontaal syndroom).
De patiënt heeft problemen met de keuze van adequaat gedrag.
- Laesies rechts pariëtaal veroorzaken vaak stoornissen in het besef van het eigen lichaam en de eigen mogelijkheden
(noso-agnosie).
De patiënt heeft geen besef van de problemen, vertoont ondoordacht gedrag.
College 2. The tools of human neuropsychology: measuring brain function and structure.
Martin H1 (2006)
The forms of brain damage seen by clinicians can be caused by accidental head injury, disease, infection, virus or
psychosurgery. Lesioning the human brain produces several functional consequences. It can produce a loss of function
(normally, the larger the lesion, the greater the loss of function), a release of function (a new behavior appears or an old
behavior increases) or a functional disorganization (not being able to produce behavior that requires sequential
movement, for example). However, it is important when interpreting brain lesion studies to take into account three
important points. 1. It is advisable to have a description of the patient’s behavior before the trauma or to administer a test
that can determine this. What is required here is a pre-morbid (meaning, before the damage) index of the patient’s
cognitive function. This is important, because the test norms may not apply to the individual. Second, meticulous
identification and description of the locus of the damage is important. As human participants’ brain damage is often
accidental or the result of factors beyond the researcher’s control, several brain areas may be damaged in unison.
Localizing a behavior to a given region or structure may therefore be difficult, as other structures may be involved.
The site of injury may not be directly necessary for the disrupted function. It is possible, and likely, that an adjacent brain
region connected to the damaged area is the more important region, but because the connections between the damaged
region and the intact region have been severed the intact region cannot function normally.
Single case studies
Advantages:
- Valuable because human brain lesions cannot be performed experimentally.
- Brain damage may highlight role of damaged region in function.
- Allows in-depth study over long period of time.
- Can be used to constrain theories of cognition in a way not possible in experimental studies of healthy individuals.
Disadvantages:
- Invasive.
- Subject to individual differences.
- Locus of damage can be variable and may not always be described accurately.
- Previous level of functioning may be unknown.
- Other damaged brain regions may be producing deficits.
- There may be confounding factors such as medication use.
Connectionism/neural networks/computational modeling
An approach to understanding brain injury is connectionism or computational modeling, which attempts to simulate or
model connections between units of neurons using computer algorithms. By modifying the activity of a neural network
– such as creating an artificial, computer-generated lesion – modelers hope to predict the consequences of the damage.
Cognition occurs through parallel distributed processing. That is, our ability to process information does not occur
serially, one stage at a time, but in parallel. In brain terms, multilayered networks of neurons allow parallel processing of
information. It is assumed that the type of event prompted by information processing is reflected by a pattern of
activation in this system rather than by a single discrete point of activation. When such an artificial system is stimulated,
the whole network is activated; however, repeated activation will lead to the connections between parts of the network
being strengthened. These parts are called units (rather than neurons). Some networks are specialized for categorizing or
sorting input (feed-forward networks), others for storing information (recurrent networks).
Advantages:
- A non-invasive method of simulating brain function.