Lecture 1 – Personality Disorders by Ruth Van der Hallen
- TIPS:
1. Nadrukkelijk aanbevolen lectures 1, 2 en 6
2. Focus op DSM-V To identify the characteristics of a personality
disorder (PD
3. Lees en leer a.h.v. learning goals
4. Movie-nights DBT for PD, and TFT for PD To distinguish between personality traits vs.
personality disorders
5. 50 multiple choice questions
6. Literature somewhat changed (2, 3, 6, 7, 8, 9) To identify the various etiologies of PD
7. Gender dysphoria changed in new DSM To compare and distinguish the different PDs
and their characteristics, including:
“A personality disorder is an enduring pattern of inner
experience and behavior (thinking, feeling and behavior) that - Three clusters
deviates markedly form the expectations of the individuals - Diagnostic criteria and (associated)
features o Prevalence, development
culture, is pervasive and inflexible, has an onset on adolescence and course
or early adulthood, is stable over time, and leads to distress or - Risk and prognostic factors o Culture-
impairment.”. and gender-related diagnostic issues
- Differential diagnosis
- The 3 P’s for PD: pathological, pervasive and persistent.
To apply knowledge of PDs and their
characteristics to clinical examples
Etiologie: diathese-stressmodel zegt dat gevoeligheid (genen,
abnormaliteiten in breinstructuur, neurostransmitters) en stessoren (stressors, trauma, relaties,
cultuur) interacteren en zo pathologie doen ontwikkelen. Sommige PD’s zijn meer genetisch. BPD
hoogste heritability factor.
Overall krijgt 9.1% te maken met PD.
- Cluster A typical (5.7%)
1. Paranoid (STALIN): Patroon van wantrouwen en achterdocht. Men gaat uit van
slechte intenties.
2. Schizoid (early DEXTER): Detached of social interactions en emoties. Lack of desire of
interpersonal relations (including sex). Loners -> jobs that don’t require much
interaction.
3. Schizotypal (WILLIE WONKA): Patroon van discomfort in interacties, vreemde
(excentrieke) gedachten en gedragingen, interpreteren sociaal contact en
gebeurtenissen als betekenisvol, lijkt op schizofrenie maar zonder acute psychosen
- Cluster B oohoo (1.5%)
1. Antisocial (JORAN VD SLOOT): Patroon van minachting wetgeving, belangen of
behoeften van anderen. Buigen van regels. Vaker in contact met justitie. Weinig tot
geen empathie. Onset in vroege kindertijd. In kinderen: conduct disorder.
Psychopaat/sociopaat is meer gestuurd met intentie van schaden.
2. Borderline (ANGELINA JOLIE/AMY WINEHOUSE): Patroon van emotionele en sociale
instabiliteit, impulsiviteit, zelf-destructief gedrag (automutilatie), oppervlakkigheid,
3. Histrionic (REGINA GEORGE): Patroon van extreme emotie, center of attention en
aandacht zoeken (voor validatie), excentriek, sexueel seductive/provocative
behavior, reality tv people,
4. Narcissistic (KIM K): Patroon van grootsheid; minder empathie,
dominant/minachting, willen zich speciaal/uniek voelen,
, - Cluster C ontrolling anxiety (6.0%)
1. Avoidant (WHOOPI GOLDBERG): Sociale inhibitie, gevoel van adequaatheid, gevoelig
voor negatieve feedback, bezig met mening anderen, voelt zich klein, gezien als
timide of verlegen, COVID -> would’ve made people more avoidant,
2. Dependent (BUSTER BLUF): Sociale onderdanigheid en vastklampen, laag
zelfvertrouwen, waardeloosheid, hulp nodig om oké te zijn en adequaat te voelen,
vertonen gedrag dat zorgen oproept
3. OCPD (STEVE JOBS): Patroon van rigide/inflexibele ordelijkheid, perfectionisme,
controle, creëren van structuur en orde, moeite met prioriteren van taken, moete
met anderen die zich niet aan regels houden, anders dan OCD dat het ook wordt
toegepast op anderen; anderen veroorzaken oog angst, identificeren met traits en
compulsie onderscheidt OCPD van OCD.
Lecture 2 – Personality Organisation by Ruth Van der Hallen
Persoonlijkheidsorganisatie: het fundament van de persoonlijkheid van een mens. Eerst ontwikkelt
door Otto Kernberg (ook bekend van Transference Focussed Therapy). Het is een continuüm om de
ernst van mentale ziekte te beschrijven. Ben je een stabiel en continu persoon?
- Voornaamste verschil tussen BPO en PPO
(1) Realiteit testen: BPO = Intact (semi), PPO = niet
(2) Identiteit integratie: BPO = wisselend, PPO = vaag en onduidelijk
(1) Neurotische Persoonlijkheidsorgan-
isatie (NPO): meest gezond
(2) Borderline Persoonlijkheids-
organisatie (BPO): meestal realiteit
testen intact (niet gedurende
zwart-wit episodes). Perceptie vaak
verstoord.
a. Conflict: verlatingsangst
b. DM: splitten,
(3) Psychotische Persoonlijkheids-
organisatie (PPO): geen kern
structuur; membraan. Vrouw
gebruikt boekje om dingen over
haarzelf op te schrijven, anders zou zij zichzelf niet kennen.
a. Conflict: existentialisme (mensen dichtbij is moeilijk, ookal wil iemand dit wel)
Hoe is dit relevant voor therapie?
Therapie die zich naar binnen richt d.m.v. introspectie zijn niet de beste optie voor mensen die zich
niet bewust zijn van hun ego (realistische behoeften). ACT is bij BPO en PPO beter. I.p.v. introspectie
focust men zich op het creëren van een steunende gestructureerde omgeving, waarmee onzekerheid
en conflict vermindert worden.
, Freud onderscheidde:
- Het ID: aangeboren primitieve behoeften; seks, agressie, honger. Pleasure principle.
Onbewust. Niet in contact met externe wereld.
- Ego: realistische behoeften; medieert tussen ID en Superego. Reality principle. Maakt
afwegingen/beslissingen. Bewust. Wel in contact met externe wereld. Zoekt ook naar plezier,
maar past hierop een realistische strategie toe. Snapt goed/fout niet.
- Superego: moreel bewustzijn; ouderlijke stem vanaf 4 jaar oud. Ideal self.
Defense mechanisms (DM): als het ego faalt met het reality principle, past het onbewust DM’s toe
om ongewenste negatieve gevoelens/gedachten af te wenden of iemand beter te doen voelen. Zo
helpen DM’s ons sense of self te beschermen.
Er zijn enkele sekseverschillen:
vrouwen meer intern (hoofdpijn) en
mannen meer extern (luid).
Voldoende volwassen DM’s hebben
om met het leven om te gaan is het
doel, maar ze variëren per context.
Deze 8 DM’s zijn gerelateerd aan
persoonlijkheid. Coping is meer
bewust en planmatig, DM’s poppen
onbewust op en dealen met onprettig
gevoel in het nu.
- MATURE (HASS): groter vermogen om aan te passen aan de realiteit; effectief
onprettig/onveilige gevoelens op afstand houden, zonder hierbij realiteit te vervormen.
Positieve DM.
(1) Sublimatie: uiten van een persoonlijk onacceptabel of onbereikbaar gevoel op een
sociaal aanvaardbare en nuttige manier. Een meer adaptief DM: zet negatieve angst
om in positieve energie.
Boksers uiten agressie in vechtsport
Artiesten uiten gevoelens in kunst
(2) Humor: uiten oncomfortabele gevoelens als grap, zonder zelf discomfort te voelen.
Chandler uit Friends maakt grappen
(3) Surpression/onderdrukken: bewust weg drukken van ongewenste of onacceptabele
gevoelens, gedachten of wensen uit het bewustzijn. Dit is de enige DM die enigszins
bewust is. Onderdrukking houdt in dat je probeert (niet) te denken of te voelen.
Boos op man tijdens eten; ik zeg het later wel
(4) Altruïsme: anderen helpen om jezelf beter te voelen, waarbij negatieve persoonlijke
gevoelens vermeden worden. Voldoening komt vanuit respons anderen.
Alcoholist wordt AA-buddy
Patiënt wordt ervaringsdeskundige