Oefenvragen taal meerkeuze
1. Welke 3 kernfuncties onderscheidt a. Kwalificatie, socialisatie, subjectivering A Kwalificatie, socialisatie, subjectivering
Biest(2012)? b. Correct, begrijpelijk en rijk.
c. Betekenisvol leren, sociaal leren en
strategisch leren.
2. Wat is kwalificatie? a. De kinderen zijn vanuit de thema’s bezig C Het eigen maken van kennis,
met activiteiten die ze zelf als zinvol vaardigheden en houdingen die
ervaren. kinderen nodig hebben in de
b. Het aanbod van de verschillende maatschappij.
domeinen is niet evenwichtig en de
kinderen zien het waarschijnlijk niet als
betekenisvol.
c. Het eigen maken van kennis,
vaardigheden en houdingen die kinderen
nodig hebben in de maatschappij.
3. Wat is socialisatie? a. Het voorbereid worden op het leven als A Het voorbereid worden op het leven
een lid in de maatschappij met eigen als een lid in de maatschappij met eigen
traditie, gewoontes, regels. Het bewust en traditie, gewoontes, regels. Het bewust
onbewust overnemen van en onbewust overnemen van
cultuurkenmerken van een groep. cultuurkenmerken van een groep.
b. De interactie tussen de lerende en de
leeromgeving wordt centraal gesteld.
c. De vorming van een persoon. Menselijke
individualiteit en subjectiviteit. Kinderen
worden zich bewust van hun
verantwoordelijkheid
4. Wat is subjectivering? a. Het voorbereid worden op het leven als C De vorming van een persoon.
een lid in de maatschappij met eigen Menselijke individualiteit en
traditie, gewoontes, regels. Het bewust en subjectiviteit. Kinderen worden zich
onbewust overnemen van bewust van hun verantwoordelijkheid.
cultuurkenmerken van een groep.
b. De interactie tussen de lerende en de
leeromgeving wordt centraal gesteld.
c. De vorming van een persoon. Menselijke
, individualiteit en subjectiviteit. Kinderen
worden zich bewust van hun
verantwoordelijkheid
5. Wat is constructivisme? a. Het voorbereid worden op het leven als B De interactie tussen de lerende en de
een lid in de maatschappij met eigen traditie, leeromgeving wordt centraal gesteld.
gewoontes, regels. Het bewust en onbewust
overnemen van cultuurkenmerken van een
groep.
b. De interactie tussen de lerende en de
leeromgeving wordt centraal gesteld.
c. De vorming van een persoon.
Menselijke individualiteit en subjectiviteit.
Kinderen worden zich bewust van hun
verantwoordelijkeheid.
6. Hoeveel belangrijke taalonderwijs a. 9 B8
visies zijn er? b. 8
c. 2
7. Welke visies zijn er? a. De leerkracht kan gemakkelijk hetzelfde C Traditioneel taalonderwijs, thematisch-
stappenplan kan laten toepassen, cursorisch taalonderwijs, taal bij alle
hierdoor worden strategieën meer een vakken, communicatief taalonderwijs,
doel op zich in plaats van een middel om whole-languagebenadering, strategisch
de tekst te begrijpen. taalonderwijs, taakgericht taalonderwijs,
b. De schrijver gebruikt taal als middel om te interactief taalonderwijs
communiceren zoals, folders,
kattenbelletjes, email. Schrijven om de
ander iets duidelijk te maken.
c. Traditioneel taalonderwijs, thematisch-
cursorisch taalonderwijs, taal bij alle
vakken, communicatief taalonderwijs,
whole-languagebenadering, strategisch
taalonderwijs, taakgericht taalonderwijs,
interactief taalonderwijs
8. Bij deze visie ligt de nadruk op a. Traditioneel taalonderwijs A Traditioneel taalonderwijs
schriftelijke vaardigheden, grammatica b. Thematisch-cursorisch taalonderwijs
vooral. Er is weinig aandacht voor c. Taal bij alle vakken
, spreken en luisteren. De leerkracht
heeft de rol van overdrager van de
leerstof.
9. Wat is een voordeel bij traditioneel a. De kinderen zijn vanuit de thema’s bezig C Het is overzichtelijk,
taalonderwijs? met activiteiten die ze zelf als zinvol
ervaren.
b. De leerlingen gebruiken taal in een
situatie die voor hen belangrijk en zinvol
is. de strategieën die aangeleerd worden
zijn een middel die vaker ingezet kunnen
worden
c. Het is overzichtelijk.
10.Wat is een nadeel bij traditioneel a. Het aanbod van de verschillende A Het aanbod van de verschillende
taalonderwijs? domeinen is niet evenwichtig en de domeinen is niet evenwichtig en de
kinderen zien het waarschijnlijk niet als kinderen zien het waarschijnlijk niet als
betekenisvol betekenisvol.
b. Het kost veel tijd, de leerkracht krijgt
lastig grip op wat de kinderen hebben
geleerd.
c. Sommige taalonderdelen komen niet goed
uit de verf omdat deze beter systematisch
aangeleerd kunnen worden
11.Bij welke visie wordt taal geleerd door a. Traditioneel taalonderwijs B Thematisch-cursorisch taalonderwijs
het te gebruiken? Deze visie werkt b. Thematisch-cursorisch taalonderwijs
vooral vanuit thema’s, er worden c. Taal bij alle vakken
vanuit de thema’s taken bedacht. De
leerkracht is begeleider.
12.Wat is een voordeel van thematisch- a. De kinderen zijn vanuit de thema’s A De kinderen zijn vanuit de thema’s
cursorisch taalonderwijs? bezig met activiteiten die ze zelf als zinvol bezig met activiteiten die ze zelf als
ervaren. zinvol ervaren.
b. De leerlingen gebruiken taal in een
situatie die voor hen belangrijk en zinvol is.
de strategieën die aangeleerd worden zijn
een middel die vaker ingezet kunnen worden
c. Het is overzichtelijk.