Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
Burgerlijk recht 1 Klapper Antwoorden
Behandelvragen
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
,Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave.................................................................................................................... 2
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 1A, Personen- en familierecht.........................3
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 1B, Erfrecht......................................................7
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 2A, Goederenrecht: algemene begrippen......11
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 2B, Bezit, houderschap en overdracht...........13
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 3A, Levering...................................................15
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 3B, Derdenbescherming en verjaring............17
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 4A, Eigendom, originaire verkrijging en
burenrecht............................................................................................................................ 21
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 4B, Beperkte rechten en voorrang.................24
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 5A, Verbintenissenrecht, aanbod en
aanvaarding, wilsontbreken, vertrouwensleer...................................................................26
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 5B, Wilsgebreken, handelingsonbekwaamheid,
strijd met openbare orde/goede zede/wet............................................................................29
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 6A, Uitleg, redelijkheid en billijkheid,
nakoming, imprévision........................................................................................................32
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 6B, Wanprestatie, opschorting en ontbinding
.............................................................................................................................................. 36
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 7A, Onrechtmatige daad en kwalitatieve
aansprakelijkheid................................................................................................................39
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 7B, Overige verbintenissen uit de wet &
omvang van de schadevergoedingsplicht............................................................................43
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
,Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
Behandelvragen Burgerlijk Recht 1, Week 1A, Personen- en
familierecht
1. Veerle verzoekt uit hoofde van art. 1:100 lid 1 BW gelijke verdeling, nu er conform
voorgenoemd artikel geen daadwerkelijke huwelijkse voorwaarden zijn gesloten
dan wel een echtscheidingsconvenant opgesteld. Mats voert twee argumenten aan
die afwijken van dit artikel mogelijk zouden kunnen rechtvaardigen:
a. Mats heeft is, volgens de in de casus weergegeven feiten, een ‘vermogend
man’, hetgeen impliceert dat Mats’ in de gemeenschap gebrachte aandeel
groter is dan het in de gemeenschap gebrachte aandeel van Veerle;
b. Mats en Veerle zouden afspraken hebben gemaakt na het sluiten van het
huwelijk huwelijkse voorwaarden op te stellen, waarmee volgens Mats een
‘voorovereenkomst’ was gesloten.
Aangenomen dat beide argumenten van Mats op feitelijke waarheden berusten,
mag geen van de argumenten (‘noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang’)
hem baten. De Hoge Raad oordeelt namelijk 1 dat geen van de argumenten
uitzonderlijk genoeg is om een afwijking van art. 1:100 lid 1 BW te kunnen
rechtvaardigen. Bovendien zou ook het niet mogelijk zijn een voorovereenkomst
vormvrij (bij notariële akte) tot stand te brengen (art. 6:226 jo. 1:115 lid 1 BW).
Conclusie: het beroep dan wel de verweren van Mats moeten worden afgewezen en
Veerle staat in haar recht wanneer zij verdeling van de gemeenschappelijke
goederen conform art. 1:100 lid 1 BW eist.
2. a. Aangenomen dat de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst
overeenkomen met de bepalingen in titel 1.6 BW, moet voor de beantwoording van
de vraag wie voor de schuld kan worden aangesproken eerst de vraag worden
beantwoord of het aanschaffen van een wasmachine valt onder de uitdrukking ‘de
gewone gang van de huishouding’ als in art. 1:85 BW. In ieder geval is deze
uitdrukking enger dan ‘de kosten der huishouding’ als bedoeld in art. 1:84 lid 1
BW2. Onder laatstgenoemde zal de schuld ongetwijfeld vallen, waardoor de schuld
1 Hoge Raad 27 juni 2003, NJ 2003/524
2 J.H.M ter Haar en W.D. Kolkman, Personen- en Familierecht & Erfrecht in een
notendop, Walburgpers, Zutphen: 2014, druk acht, pagina 53
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
,Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
eerst ten laste komt van het gemeenschappelijk inkomen, daarna van ieders
inkomen in evenredigheid (art. 1:84 lid 1 BW). Indien de schuld ook onder de
uitdrukking in art. 1:85 BW valt, dan zijn zowel Marinus als Vera aansprakelijk,
anders alleen degene die de schuld is aangegaan, namelijk Vera (waarschijnlijk is
in casu het laatste het geval: alleen Vera is aansprakelijk maar zowel Vera als
Marinus zijn draagplichtig uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst).
(Nogmaals: aangenomen dat de samenlevingsovereenkomst hier niet van afwijkt.)
b. Het antwoord zou niet veranderen, nu Marinus en Vera art. 1:84 lid 3 een
eigen, doch voor zover kenbaar niet afwijkende regeling hebben getroffen:
Marinus en Vera zijn draagplichtig (art. 1:84 lid 1 BW en samenlevings-
overeenkomst), alleen Vera is aansprakelijk (a contrario art. 1:85 BW). Zie ook3
c. Ja, van rechtswege is dit Vera (art. 1:198 lid 1 sub a BW)
d. Niet van rechtswege. Alleen wordt Marinus van rechtswege vader in gevallen
van art. 1:199 sub a en b, maar omdat Vera en Marinus niet gehuwd zijn noch een
geregistreerd partnerschap hebben (en ook sub b niet aan de orde is) wordt
Marinus niet van rechtswege vader. Hij zal het kind moeten erkennen, zijn
vaderschap zal gerechtelijk moeten worden vastgesteld of hij moet het kind
adopteren (art. 1:199 sub c, d en e BW).4
e. Zolang het alleen in familierechtelijke betrekkingen staat tot Vera is de
geslachtsnaam van het kind ‘Pietersen’ (art. 1:5 lid 1 BW). Wanneer de vader het
kind erkent of adopteert dan wel zijn vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld
kunnen Vera en Marinus alsnog verklaren dat het kind de geslachtsnaam ‘De
Vries’ zal krijgen (art. 1:5 lid 2 resp. 3).5
f. Om ouderlijk gezag te krijgen moet men eerst wel (juridisch) ouder zijn,
waardoor op voorgenoemde wijzen Marinus’ (juridisch) vaderschap moet komen
vast te staan (door bijvoorbeeld erkenning). Daarna kunnen Marinus en Vera in
het register als bedoeld in art. 1:244 BW hun gezamenlijk gezag aantekenen (art.
1:252 lid 1 BW), of alsnog een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan,
3 Idem pagina 57
4 Idem §1.1.3
5 Idem §1.1.7
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
,Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
waardoor zij het gezamenlijk ouderlijk gezag verkrijgen (art. 1:251 resp. 253aa
BW). Tot die tijd blijft het ouderlijk gezag bij Vera alleen (art. 1:253b lid 1 BW).6
g. Als Marinus het kind heeft erkend en vervolgens het gezamenlijk gezag
uitoefent met Vera is Marinus ex art. 253w BW onderhoudsplichtig. Hij is dan
namelijk wel juridisch ouder, maar niet meer biologisch ouder (dat is immers
Xander) en is daarom naar mijn inzicht degene die in dat artikel als ‘de ander die
met de (biologisch) ouder het gezag uitoefent’ moet worden aangemerkt. Omdat
het kind wel twee juridische ouders heeft, is Xander niet onderhoudsplichtig ex
art. 1:394 BW. Wil Marinus dit bereiken, dan zal hij eerst zijn erkenning moeten
vernietigen (art. 1:205 BW).7
3. a. Maria is per definitie moeder (art. 1:198 lid 1 sub a BW). Ingrid zal het
moederschap moeten erkennen, het kind moten adopteren, of haar moederschap
moet gerechtelijk worden vastgesteld (art. 1:198 lid 1 sub c-e BW) Dit is omdat de
Ingrid en Maria geen huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben en de donor
een bekende is art. 1:198 lid 1 sub b BW). Om het gezamenlijk gezag te verkrijgen
kan Ingrid het kind erkennen (art. 1:244 jo. 252 BW) of kunnen Maria en Ingrid
een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan (zie ook art. 1:253t).8
b. Maria is weer automatisch moeder, maar Ingrid nog steeds niet. De donor is
immers bekend (zie art. 1:198 lid 1 sub b BW). Als Ingrid het kind heeft erkend
ontstaat er wel juridisch moederschap (art. 1:198 lid 1 sub c BW) en ok
gezamenlijk gezag (art. 1:198 lid 1 sub b BW jo. 1:251 BW). Erkenning is niet
nodig voor het ouderlijk gezag indien niemand anders het kind heeft erkend (art.
1:253sa BW), maar dan is zij weer niet juridisch moeder.9
c. De moeder, de meemoeder en de biologische vader zijn vrij afspraken te maken
over het juridisch ouderschap. Waarschijnlijk zal Ingrid het kind erkennen en als
Ruben een afstammingsband met Paul wil, en Paul stemt hiermee in, dan moet
Paul eerst het juridische ouderschap van een van Maria of Ingrid aantasten (art.
6 Idem §1.2.5
7 Idem §1.2.12
8 Idem §1.1.3 en 1.2.5
9 Idem §1.2.5
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
, Burgerlijk Recht 1 Klapper 2015/2016
1:205a BW). Pas dan kan hij de gerechtelijke vaststelling van het juridisch
vaderschap van Ruben verzoeken (art. 1:207 lid 1 sub b BW). Hij kan immers niet
meer dan twee (juridische) ouders hebben.10 Ruben kan iets ondernemen op grond
van art. 1:204 lid 3, waarbij de toestemming van de biologische moeder kan
worden vervangen.
4. Op grond van art. 1:229 lid 4 BW verdwijnen door adoptie de juridische banden
met de biologische familie. Blijkens art. 1:231 (gevolg in 232) BW kan de
geadopteerde herroeping van de adoptie verzoeken bij de rechter, dat slecht onder
de in lid 2 genoemde voorwaarden kan worden toegewezen. Een voorwaarde is dat
de geadopteerde tussen de 20 en 23 jaar moet zijn (zie ook art. 1:233 BW).
Mechteld zal dus nog minstens 3 jaar moeten wachten en ook dan is het de vraag
of haar verzoek wordt toegewezen.
5. a. ‘Koude uitsluiting’ houdt in dat er huwelijkse voorwaarden worden opgemaakt
waarin alleen de gemeenschap van goederen wordt ontkend, en verder nauwelijks
iets wordt geregeld. Dit kan bij scheiding tot onbillijke situaties leiden indien één
partner met name het huishouden voor haar rekening neemt en de ander een
vermogen opbouwt.11
b. In beginsel niet. Partijen hebben bij eigen keuze afgeweken van aanvullend
recht, de gemeenschap van goederen. Barbara had eerder actie moeten
ondernemen door bijvoorbeeld in de huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding
op te nemen (art. 1:132 e.v. BW).12
c. Nee. Antony kan immers geen aanspraak maken op haar vermogen, als zij dit
heeft opgebouwd. Haar eigen vermogen is dus gewoon van haarzelf, als gevolg van
de ‘koude uitsluiting’. Ook alimentatie (Art. 1:157 BW).
6. Nee. Door de uitsluitingsclausule (art. 1:94 BW) is hetgeen de erfgenamen uit
hoofde van de nalatenschap toekomt, verworden tot privévermogen (van in casu
Carlos). Ook al zouden Carlos en Marijke het in de gemeenschap van goederen
10 Idem pagina 16 en 17
11 Idem pagina 61 en 62
12 Idem pagina 62 en 63
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen