Methodologie en dataverzameling
Hoofdstuk 1 Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek?
1.1 Inleiding
● Methodologie: verwijst naar de wijze waarop het hele proces van wetenschapsbeoefening
functioneert, en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing van methoden en technieken in.
Gaat ook over hoe je theorieën hanteert, welke redeneringen steek houden, wetenschap in
filosofische discussies en hoe kennis tot stand komt.
1.2 Enkele voorbeelden
● Klimaat: -> twee visies, de ene wordt de mens als oorzaak van klimaatverandering gezien en in de
andere niet, beide bedienen zich van wetenschappelijk bewijsmateriaal, maar toch verschillende
conclusies.
- leidt wetenschap dan niet tot ware kennis over de wereld?
- wetenschapsbeoefening wordt ook gedreven door machtsverhoudingen,
maatschappelijke/politieke inmenging, ideologische assumpties, agressieve retoriek
● Polls bij verkiezingen: methodologische kwaliteit van steekproeftrekking, vraagverwoording van
de enquête
● Verband gamen en agressie:
- wat verstaan we onder gewelddadige games of agressie?
- is het een causaal verband? En wat voor betekenis schrijven kinderen toe aan hun games?
- zijn er variabelen die het effect mediëren of modereren?
- op welke termijn moeten effecten gesitueerd worden?
- in hoeverre zijn bevindingen uit een laboratoriumonderzoek veralgemeenbaar naar het
echte leven?
1.3 De wetenschappelijke aanpak
1.3.1 Wetenschap: een specifieke benadering
● Wetenschappelijke inzichten: gebaseerd op toepassen van regels en procedures die de kwaliteit en
waarheidsgehalte van die inzichten maximaliseren.
● Normen binnen wetenschappelijke gemeenschap: intellectuele eerlijkheid, persoonlijke integriteit
of kritische zin
● Bij onderzoek moeten keuzes gemaakt worden: wijze van data verzamelen, gebruikte theoretische
inzichten, omschrijving en invulling centrale concepten, over de te onderzoeken populatie, wijze
rapporteren etc.
● Methodologie: hele proces van wetenschapsbeoefening: van institutionele inbedding van
wetenschap over epistemologische veronderstellingen tot werkelijke onderzoekspraktijk
● Methoden: geheel van specifieke technieken die je gebruikt in wetenschappelijke onderzoek om
onderzoekseenheden te selecteren, er gegevens over te verzamelen, te analyseren en resultaten te
rapporteren.
● Wetenschappelijke kennis: uitspraken die niet stroken met de werkelijkheid worden verworpen
1.3.2 Alternatieve bronnen van kennis over de werkelijkheid?
1
, ● Alternatieve bronnen: persoonlijke ervaringen, populaire media, ideologische overtuigingen of
waarden
● Gevaar: overhaaste generalisatie uit persoonlijke ervaring, selectieve observatie,
● Media: inzichten uit wetenschappelijk statuut wordt gecombineerd met informatie zonder
wetenschappelijke statuut of zelfs valse info, berichtgeving is selectief
● Ideologie: bv religie of samenhang tussen ras en intelligentie. Ideologische vooringenomenheid
kan ook spelen als het om interpretatie van onderzoeksresultaten gaat.
Hoofdstuk 2 Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
● Sociaalwetenschappelijk onderzoek: de productie van geldige en betrouwbare kennis over de
sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische principes
rigoureus worden toegepast.
2.2. Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
2.2.1 Theorie en empirie
● Theorie: het geheel van samenhangende uitspraken of proposities die bepaalde fenomenen
beschrijven of verklaren ->
● Goede theorie:
1. logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten
2. Te allen tijde empirisch toetsbaar (verificatie, falsificatie, replicatie)
3 Zekere mate van veralgemeenbaarheid
● Concept: een algemeen en abstract idee dat als een label dient om concreet waarneembare zaken
of fenomenen te categoriseren
● Verifieerbaarheid: de mogelijkheid om door observatie te toetsen of theoretische aannames
overeenstemmen met de realiteit
● Falsifieerbaarheid: de mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid van kennis aan
te tonen, weerlegbaarheid
● Repliceren: het herhalen van onderzoek om te kijken of je tot dezelfde conclusies komt
● Formele theorie: een soort theorie die ervan uitgaat dat je allerhande sociale fenomenen los van
de concrete inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijk basisprincipes (bv. rational choice
theory: mensen zijn nutscalculerende wezens)
● Grand theory: een soort theorie die sociale fenomenen probeert te vatten vanuit één abstract
conceptueel kader, waarin de formele organisatie van de concepten belangrijker is dan het
begrijpen van de sociale werkelijkheid (bv. structurele functionalisme: aspecten sociaal gedrag en
organisatie begrijpen vanuit de structuur van sociale systemen en de functies van deelsystemen)
● Middle range theory: theorieën die berusten op een reeks aannames over één bepaald sociaal
fenomeen, waaruit hypothesen kunnen worden afgeleid die op hun beurt empirisch getoetst
kunnen worden
● Empirie: het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming
2.2.2 Inductie en deductie
2
, ● Deductie: een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere: algemeen: alle zwanen zijn
wit -> wanneer je een zwaan tegenkomt, zal die wit zijn
● Inductie: op basis van specifieke waarneming komen tot een algemene regel: zwaan x is wit,
zwaan y is wit, dus zwaan z is ook wit
2.2.3 De empirische cyclus van wetenschappelijk onderzoek
●
2.3 Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis
● Betrouwbaarheid: de mate van consistentie van een meting, de mate waarin een meetinstrument
dezelfde resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder soortgelijke condities
● Validiteit: de mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten
● Interne validiteit: de mate waarin waargenomen relaties in een empirische studie een correcte
weerspiegeling zijn van de werkelijkheid
● Externe validiteit: de mate waarin bevindingen uit onderzoek bij een specifieke populatie ook
gelden voor een ruimere populatie, ook wel veralgemeenbaarheid genoemd
2.4 Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
● Theoriegericht onderzoek: onderzoek dat gericht is op de ontwikkeling van theorie, waarbij
kennisproductie de primaire drijfveer is: ook wel fundamenteel onderzoek genoemd
● Praktijkgericht onderzoek: onderzoek dat gericht is op het oplossen van een praktisch,
maatschappelijk probleem
● Evaluatieonderzoek: een vorm van praktijkgericht onderzoek, gebruikmakend van
sociaalwetenschappelijke procedures, om de effectiviteit van sociale interventies te onderzoeken
● Actieonderzoek: een vorm van praktijkgericht onderzoek dat beoogt om kennis te verspreiden
onder de deelnemers aan het onderzoek en zo politieke actie te stimuleren
● Kwantitatief onderzoek: maakt gebruik van numerieke gegevens of getallen, surveys en
experimenten, analyse door statistische technieken
● Kwalitatief onderzoek: niet-numerieke gegevens, participerende observatie, diepte-interviews,
rijker aan informatie en bieden een diepgaander en gedetailleerder inzicht
Hoofdstuk 3 Filosofische achtergrond: epistemologische beginselen
3
, 3.1 Inleiding
● Naturalisme: ook wel positivisme genoemd; een stroming binnen de sociale wetenschappen die
de epistemologie en werkwijze van de natuurwetenschappen als model hanteert en regel- of
wetmatigheden in de sociale werkelijkheid wil ontdekken en blootleggen. Kenmerken:
herhaalbaarheid, controleerbaarheid, nomothetische kennis, waardenvrij, kwantitatief
● Constructivisme: ook ‘interpretatieve sociale wetenschap’ genoemd; beschouwt de werkelijkheid
als sociaal geconstrueerd en wil begrijpen hoe en waarom mensen handelen/denken/voelen vanuit
hun specifieke handelingscontext. Kenmerken: begrijpen, holistisch (gehele context),
waardenverheldering, idiografische kennis (het unieke beschrijven/diepte), kwalitatief onderzoek
● Ontologie: Wat is de oorsprong van de werkelijkheid? Hoe is de werkelijkheid opgebouwd?
(zijnsleer)
● Epistemologie: Hoe is de kennis over de werkelijkheid mogelijk? Hoe kan kennis over de
werkelijkheid verkregen worden? (kennisleer)
● Methodologie: Hoe kan een onderzoeker iets te weten komen over wat er te kennen valt? Via
welke stappen ontwikkelen we kennis?
● Methoden: Welke technieken worden gebruikt om data te verzamelen en te analyseren?
3.2 De ontwikkeling van de epistemologie van de wetenschappen
3.2.1 Empirische natuurwetenschap: naturalisme en empirisme
● Empirisme: het idee dat zintuiglijke ervaring en waarneming tot kennis kan leiden -> geest is een
schone lei, iedere persoon beschikt los van tijd en ruimte min of meer over dezelfde kennis,
omdat we allemaal dezelfde zintuiglijke waarnemen en ervaringen hebben.
● Rationalisme: het idee dat het menselijke verstand of de rede als het fundament van kennis
beschouwd moet worden -> als de eerste principes zeker zijn, dan is al hetgeen wat uit die
principes via logisch redeneren afgeleid wordt ook zeker
● Axioma: een stelling die niet bewezen is maar wel als grondslag aanvaard wordt: bv. meetkunde
3.2.2 David Hume’s scepticisme
● Constant conjuction (constante regelmaat): kennis is waar als ze overeenkomt met wat je kan
waarnemen in de werkelijkheid -> causaliteit is een uitvinding van onze verbeelding op basis van
slechts enkele waargenomen associaties. Causaliteit niet empirisch gegrond, maar gevolg van een
projectie van onze verbeelding op de werkelijkheid
3.2.3 Wiener Kreis: logisch-positivisme en verificationisme
● Verificatie: een test of de inhoud van een uitspraak overeenkomt met de realiteit
● Empirische kennis: gebaseerd op feiten en vormt de basis voor wetenschap, de werkelijkheid is
voor iedereen waarneembaar
● Normatieve kennis: gebaseerd op waarden en normen en die zijn subjectief
● Pseudowetenschappers: degenen die zich ook van logica en selectieve empirie bedienen om hun
pseudowetenschappelijke inzichten te ondersteunen
● Logisch positivisme: zoektocht naar criteria die uitspraken tot wetenschap verheffen ->
wetenschappelijke uitspraken zijn uitspraken die betekenisvol zijn en bovendien waar, want ze
komen overeen met feiten uit de werkelijkheid
3.2.4 Karl Popper: principe van falsificatie
4