100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting ALLE literatuur Organisaties (SOBA111A) €8,34
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting ALLE literatuur Organisaties (SOBA111A)

2 beoordelingen
 56 keer bekeken  7 keer verkocht

Samenvatting van ALLE literatuur voor het tentamen van Organisaties. In dit document zijn alle hoofdstukken van het boek Organization Theory van David Jaffee.

Voorbeeld 4 van de 67  pagina's

  • Ja
  • 12 november 2022
  • 67
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (7)

2  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: jipjehuisman • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: robbiebelling1 • 1 jaar geleden

avatar-seller
RUGsocio
Organisaties samenvatting Organization Theory, Tension and Change- David Jaffee

Chapter 1. Introduction: Definitions and Conceptions
Het begrip organisatie omvat vele componenten. Hierom is het moeilijk om een eenduidige definitie te geven,
die alle verschillende perspectieven zou omvatten. In dit hoofdstuk wordt via voorbeelden van formele
organisaties, concepten, kaders en definities van organisaties geprobeerd om een zo duidelijk mogelijke
beschrijving te geven van wat een organisatie is. Zo zijn er meerdere niveaus en plaatsen waar je kunt kijken
naar organisaties.

Organisatie: Elementen, een definitie en voorbeelden
Er zijn verschillende theorieën geschreven over organisaties. Elke theorie benadert het conceptuele vraagstuk op
een heel andere manier en onthult daarmee belangrijke inzichten over de organisatie.

Scott’s elementen van organisaties
W. Richard Scott geeft geen enkele definitie van een organisatie, maar beschrijft de centrale elementen van een
organisatie. Het gaat hierbij om:
1. Sociale structuur ; de activiteiten, relaties en interacties die plaatsvinden volgens een regulier patroon. De
meeste organisaties hebben standaard technieken en methoden die elke dag herhaald worden. Er zijn ook
patroon- en terugkerende vormen van menselijke interactie tussen organisatieleden. Veel van deze aspecten van
de sociale structuur liggen vast in de beschrijving van een baan en organogrammen. Ze zijn vaak formeel
gespecificeerd omdat ze speciaal ontworpen zijn om een bepaalde taak binnen een organisatie te volbrengen. Dit
wordt de formele sociale structuur genoemd.
Daarnaast bestaat er ook de informele sociale structuur. Deze omvat de patronen, activiteiten en relaties die
niet vooraf vastliggen, maar op natuurlijke wijze voorkomen tussen de leden van organisaties.
De sociale structuur is de fundamentele bouwsteen van een organisatie.
2. Participanten ; de mensen die deel uitmaken van de organisatie. De meeste organisaties steunen zwaar op de
menselijke factor van productie, op een aantal uitzonderingen na die robots gebruiken. Omdat organisaties
afhankelijk zijn van menselijke arbeid, zowel fysiek als mentaal, en omdat participanten niet automatisch arbeid
uitoefenen wanneer ze een organisatie binnentreden, staan organisaties en hun eigenaren voor de eindeloze
uitdaging om te proberen te achterhalen hoe deze menselijke energie onttrokken kan worden. Dit is een
hardnekkig organisatorisch probleem.
3. Doelen ; dat wat de organisatie probeert te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld een betrouwbaar product of
klantenservice van goede kwaliteit zijn. Echter hebben organisaties op zichzelf geen doelen, omdat
organisatiedoelen menselijke doelen zijn. Het zijn de doelen die de eigenaar of leider van de organisatie heeft.
Dit kan tot problemen leiden, omdat het zou kunnen zijn dat eigenaar, leider en medewerkers niet allemaal
hetzelfde doel voor ogen hebben. Dit kan leiden tot doelconflicten, wat weer een uitdaging vormt voor de
organisatie en haar participanten.
4. Technologie ; is het middel dat de organisatie gebruikt om de grondstoffen van de organisatie - fysiek,
informatief of menselijk - om te zetten in een eindproduct. Technologie is belangrijk, omdat het invloed heeft op
vele andere aspecten van de organisatie zoals het
arbeidsproces, de sociale structuur en de participanten.
5. Omgeving ; refereert naar alles buiten de grenzen
van de organisatie die of beïnvloed worden door de
organisatie, of de organisatie beïnvloeden. Het boek
besteed een heel hoofdstuk aan dit element. Het gaat
om aspecten als andere organisaties waar de organisatie
mee in aanraking komt en mee concurreert, of politieke
en wettelijke voorschriften die aan organisaties
opgelegd worden.

De elementen van Scott kunnen gebruikt worden voor een basis analyse van elke organisatie. Daarnaast heeft hij
ook een schema ontwikkeld, wat ingaat op het categoriseren van het grote aantal aan organisatietheorieën. Het is
gebaseerd op drie perspectieven die gebruikt worden om organisaties te analyseren:

1. Het rationale systeemperspectief. Dit is de formele
kant van de organisatie. De organisatie weet precies wat
ze wil bereiken en alles is in regels en de structuur
vastgelegd. Het is een gesloten rationele organisatie. De participanten zijn de mensen in de organisatie. Deze
mensen zet je in de organisatie en ze houden zich aan de regels. De organisatie wordt gezien als machines. Als


1

,de organisatie niet goed loopt, dan moet je kunnen kijken waar in de machine het vastloopt. In dit perspectief
zijn organisaties als collectiviteiten gericht op het bereiken van specifieke doelen, gekenmerkt door een sterk
geformaliseerde sociale structuur. Doelen en de formele sociale structuur zijn de sleutelorganisatie elementen in
dit perspectief. Dit perspectief richt zich op de volgende stappen. Kenmerken: Doelspecificiteit, Formalisatie

2. Het natuurlijke systeemperspectief. Dit perspectief
bekijkt organisaties als collectiviteit waarin participanten
(leden v.d. organisatie) meerdere belangen nastreven,
zowel gedeelde als tegenstrijdige, en waarin het voortbestaan van de organisatie belangrijk is. Organisaties zijn
als gemeenschappen: doelcomplexiteit & rol informele structuur. Dit is de niet-formele kant van de organisatie.
Organisaties hebben complexe doelen die tegenstrijdig kunnen zijn. De informele kant, cultuur en sociale
netwerken en hoe die tot uitkomsten leiden zijn het belangrijkste en hier ligt de nadruk op. Dit perspectief is
meer sociologisch van aard als het gaat om de informele kant van de activiteiten van participanten, de manier
waarop zij zich gedragen binnen de organisatie en wijkt dus daarmee af van de formele regels en structuren. Het
gaat hier om de rollen die mensen spelen in het creëren van organisatiewaarden en culturen.
 Overeenkomsten perspectief 1 en 2: Organisaties worden als georganiseerde eenheden beschouwd. Ze zijn
een geïsoleerd geheel en nemen de omgeving niet mee in hun gemeenschappelijke, natuurlijke en rationele
organisatie.

3. Het open systeemperspectief. Deze benadering beschouwt organisaties
als coalities van veranderende belangengroepen die door onderhandelingen
doelen ontwikkelen. De structuur van de coalitie, de activiteiten en
resultaten zouden sterk beïnvloed worden door omgevingsfactoren. In dit
perspectief zijn organisaties geen hermetisch afgesloten entiteiten, maar
collectiviteiten die afhankelijk zijn van en worden beïnvloed door de
omgeving. De nadruk op de omgeving stelt dat een organisatie met zowel
menselijke deelnemers als andere organisaties moet onderhandelen.
 Organisaties zijn verzamelingen van interdependente stromen en
activiteiten in wisselende coalities, waarvan de deelnemers zijn ingebed in
een bredere omgeving (bronnen en institutioneel). Dit perspectief wordt
sterk beïnvloed door omgevingsfactoren.
Kenmerken: Delen in een geheel, Interdependentie tussen delen en
omgeving, Stromen: informatie, energie, materialen

Deze drie perspectieven vertegenwoordigen een metatheoretisch kader voor
het classificeren van organisatietheorieën. De term metatheoretisch verwijst
naar een grootse theorie over hoe mensen theoretiseren over organisaties. Het probeert de belangrijkste
fundamentele criteria te identificeren die de ene theorie van de andere onderscheidt. In het schema van Scott
worden de theorieën onderscheiden naar de mate waarin ze de rationele, natuurlijke of omgevingselementen van
de organisatie benadrukken.

Hall’s definitie van organisatie
Richard H. Hall geeft wel een eenduidige definitie van wat een organisatie is. Volgens hem is een organisatie
een collectiviteit met een relatief identificeerbare grens, normatieve regels, een hiërarchie, een
communicatiesysteem en lidmaatschapscoördinatiesystemen (procedures); deze collectiviteit bestaat op relatief
continue basis in een omgeving, en houdt zich bezig met activiteiten die gewoonlijk verband houden met een
reeks doelen; de activiteiten hebben resultaten voor organisatieleden, de organisatie zelf en voor de samenleving.
Een aantal onderdelen van deze definitie worden nog nader toegelicht:

o Onder een collectiviteit wordt een groep mensen verstaan, die iets gemeen hebben. Binnen een organisatie
kan er altijd spanning ontstaan tussen de interesses van individuen en de grotere organisatiedoelstelling.
o Onder grenzen verstaan we dat, wat aangeeft wie binnen en buiten een organisatie valt. De collectiviteit is
dan niet alleen een groep mensen die toevallig dezelfde organisatorische ruimte gebruiken, maar het is een
hechte sociale groep die zich bezighoudt met gemeenschappelijke ideeën. Er heerst een normatieve orde, de
culturele dimensie. De groep heeft gedeelde overtuigingen en waarden over de manier waarop mensen zich
zouden moeten gedragen en hoe de organisatorische activiteiten uitgevoerd moeten worden. Autoriteit,
communicatie en coördinatiesystemen zijn aanvullende middelen om individuen om te zetten in een
samenhangende collectiviteit. Collectiviteit is een sociale structuur, omdat het bestaat op een regelmatige
continue basis. Activiteiten die gedaan worden vanwege een bepaald doel, geven richting aan de organisatie


2

, en haar leden. De ‘continue basis’ verwijst naar de herhaling van het realiseren van doelstellingen, zoals het
keer op keer produceren van een product.
o De uitkomst/resultaten van organisatorische activiteiten voor de leden van de organisatie, de organisatie zelf
en de omgeving geeft de manier aan waarop het organisatorische proces vorm geeft aan de participanten, de
organisatie en de omgeving.

Klassieke theorieën
1. Marx Kapitalistische klasse: eigenaar productiemiddelen
Arbeidsklasse: verkopen arbeid in ruil voor loon door relatie aan te gaan bij kapitalistische klasse. Deze relatie
als controle bestempeld. Werk afhankelijk van de productie en ondergeschikt  uitbuiting arbeidersklasse door
asymmetrische ruilrelatie. Door dominantie kan strijd ontstaan.
Enerzijds wil men de menselijke reacties op het systeem controleren door arbeiders tevreden te houden.
Anderzijds wil men juist een zo effectief mogelijk systeem ontwikkelen waarbij concessies gedaan worden
aan de kant van de arbeiders.
Gevolg: vervreemding, gevoel van scheiding en onthechting omdat arbeiders hun onderscheidende vermogen
niet kunnen uitoefenen.

2. Durkheim
Mechanische solidariteit: gebaseerd op gedeelde ervaringen, waarden met minimale individuele verschillen en
sociale conflicten.
Door verandering agricultuur naar industrialisatie veranderd de gelijkenissen en wordt deze
vervangen door verschillen.
Organische solidariteit: gebaseerd op interdepedente netwerk. Leden van maatschappij nu verschillend maar
afhankelijk van elkaar.
Meer algemene vorm: alle sociale organisaties hebben sociale solidariteit en integratie nodig genaamd
‘collectieve consience’ waarbij normen en waarden vast staan.
Constante balans tussen verdeling van arbeid en differentiatie vs. het bouwen van gemeenschap en
integratie.

3. Weber
Groei rationaliteit door industrialisatie waarin autoriteit een rol speelt. Autoriteit legitiem door charisma,
traditie en later ook legaal-rationalisme: gebaseerd op de uitvoering van rationele principes die middelen en
doelen linken.
Autoriteit werd geaccepteerd door geloof om specifieke doelen te bereiken  centraal element bureaucratie
Weber. Autoriteit zorgde wel voor tweestrijd tussen efficiëntie en vrijheid in een organisatie ‘ijzeren kooi’.

Kortom alle drie benoemen enige spanning, conflicten, tegenstrijdigheden.
Marx: uitbuiting arbeiders, grotere welvaart kapitalisten maar tegelijkertijd voeden van weerstand + collectieve
actie.
Durkheim: spanning tussen economie en solidariteit.
Weber: paradox bureaucratie =hoge efficiënte, maar ook ijzeren kooi.

Huidige theorieën
1. Structureel functionalisme – Parsons
Sociale groepen en organisatie verschillende functies om te overleven: AGIL.

o Adaption: mate van toegankelijkheid tot bronnen
o Goal attainment: oprichting en bereiken van doelstellingen
o Intergration: probleem van samenstellen en coördineren van ‘leden’ en activiteiten  Latency:
haalbaarheid en repliceerbaarheid van het systeem.

Uitwerking van de functies kan gezien worden als (m.b.t. orde en stabiliteit) :
Manifest functions: voorspelbare en juiste gevolgen van een functie dat de bedoeling was of Latent functions:
onbedoelde gevolgen, hierdoor kan doel verschuiven

2. Conflict theorie
Gebaseerd op idee dat sociale groepen karakter krijgen door conflicten tussen die groepen. Ze vormen elkaar
door:


3

, 1. Verschillende interesses/meningen hebben (politiek, religie, etc.)
2. Bronnen van sociale waarden zeldzaam zijn, waardoor er een strijd ontstaat tussen individuen
onderling.
3. Sociale instituties zijn zo ingedeeld dat ze degene bedienen die beschikken over deze waarden
4. Strijd tussen de bezitters en niet-bezitters creëert instabiliteit en verandering.

Symbolisch interactionisme
Twee voorgaande macroniveau. Deze theorie op individueel niveau en diens interactie. Sociale orde gebaseerd
op de meningen die voortkomen uit interactie. Door non-verbale communicatie gedrag, hoopt men een identiteit
te creëren dus: context geven door uitdragen van bepaalde symbolen.
Entactment: bepaalde culturele waarden die zorgen voor bepaalde levensstijl bij de organisatie zodat leden zich
kunnen identificeren. Aanpassen en duidelijk wordt wat ze doen (sense making). Uiterlijk laat een indruk achter
en laat zo ook een doelgroep zich aanspreken.

Chapter 2. Conceptual Framework for the Analysis of Organization Theory
Er is dus veel variatie in definities en conceptualiseringen van organisaties. Ook in dit hoofdstuk wordt een
eenduidige definitie van organisatie vermeden. In plaats daarvan wordt er een flexibeler analytisch kader
geïntroduceerd, dat twee dimensies kent:
1. Behandelt het niveau van analyse van een organisatietheorie.
 Richt de theorie zich op de interne kenmerken van een organisatie?
 Richt een theorie zich op de manier waarop organisaties omgaan met hun omgeving, zoals de
overheid?
2. Identificeert de twee fundamentele organisatorische transacties, die spanning en verandering
veroorzaken binnen organisaties en in de relatie met de omgeving.

Niveaus van organisatorische analyse en transacties
We maken onderscheid tussen twee niveaus van organisatorische analyses:

1. Intra-organisatorisch niveau ; refereert naar de interne interacties en karakteristieken van een
organisatie. Hieronder vallen arbeidsmanagementrelaties, onderlinge formele en informele interacties
tussen werknemers, de manier waarop de organisatie intern ontworpen is, methodes om binnen de
organisatie te controleren en de organisatiecultuur. Op dit niveau wordt de organisatie gezien als een
gesloten systeem.
2. Inter-rganisatorisch niveau ; refereert naar externe interacties tussen organisaties en tussen
organisaties en hun omgeving. Hieronder vallen de relaties tussen leveranciers en afnemers, markten en
cliënten, overheidsinstanties, arbeidsorganisaties, financiële instellingen en concurrenten.

Een grote hoeveelheid van de organisatorische - en managementliteratuur kan in één van deze twee niveaus
geplaatst worden. De meeste organisatietheorieën, voornamelijk die met betrekking tot organisatiegedrag en de
formele structuur, richten zich op het intra-organisatorische niveau. Andere theorieën zijn meer gericht op de
manier waarop organisaties hun relaties met andere organisaties en agentschappen ( = zelfstandig onderdeel van
een ministerie of andere overheidsinstelling met een ondersteunende taak) onderhouden en hoe ze ervoor zorgen
dat de ze benodigde middelen van andere organisaties veiligstellen. Toch moet een complete organisatorische
analyse beide niveaus behandelen en hun wederzijdse invloed specificeren.

De externe relaties van een organisatie kunnen directe invloed hebben op de interne structuur van een
organisatie. Zo kan een extreem competitieve omgeving zorgen voor een herstructurering van de interne relaties.
Andersom kan de interne structuur van een organisatie ook de externe relaties beïnvloeden.

Er zijn een aantal centrale organisatorische dilemma’s, spanningen of problemen die de evolutie van
organisatietheorie gevormd hebben. In de werking van organisaties staat één proces centraal, en dat is de
transactie. Een transactie is de ruilverhouding tussen de aanbieder en de ontvanger van een product, dienst of
product. We onderscheiden op basis van de twee niveau van organisatorische analyse twee basistypen:

1. De transacties tussen eigenaren, managers en arbeiders. (intra-organisatorisch)
2. De transacties tussen organisaties of onderling afhankelijke productie-eenheden. (inter-organisatorisch)

Bij deze transacties komen vele problemen bovendrijven. Het beheer van deze transacties is namelijk altijd
problematisch, gezien twee aanhoudende spanningen waarmee alle organisaties worden geconfronteerd. De

4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper RUGsocio. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,34. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 52507 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€8,34  7x  verkocht
  • (2)
In winkelwagen
Toegevoegd