Zenuwcellen
Een zenuwcel bestaat uit drie gedeeltes:
opvangend gedeelte; hier komen de impulsen aan; het zijn meestal korte uitlopers ( dendrieten ) en
het cellichaam;
geleidend gedeelte; de lange uitlopers ( axonen );
overdragend gedeelte; in de ‘contactplaats’ ( synaps ) wordt de impuls overgedragen op andere
neuronen.
Er zijn drie soorten zenuwcellen:
sensorische neuronen (gevoelszenuwcellen) voeren de prikkels vanuit de zintuigen, de huid en de
slijmvliezen naar het centrale zenuwstelsel;
motorische neuronen (bewegingszenuwcellen) brengen de opdrachten vanuit het centrale
zenuwstelsel naar spieren en klieren;
schakelneuronen (schakelzenuwcellen) brengen binnen het centrale zenuwstelsel prikkels over van
het ene neuron op het andere.
De meeste zenuwcellen hebben één lange uitloper (axon) en veel korte uitlopers (dendrieten).
Zenuwcellen staan door hun uitlopers met elkaar in verbinding en vormen zo een samenhangend
geheel. Hierdoor is impulsoverdracht door het gehele lichaam mogelijk. Bij impulsoverdracht wordt
aan het eind van een axon in de synaps de impuls overgedragen. Er bestaan drie soorten overgangen:
de impuls wordt overgedragen van een zenuwcel naar een spiercel;
de impuls wordt overgedragen van een zenuwcel naar een andere zenuwcel;
de impuls wordt overgedragen van een zenuwcel naar een kliercel.
Bij veel ziekten speelt een verstoring in de concentratie van neurotransmitters een rol en veel
geneesmiddelen werken op de neurotransmitters.
Dopamine heeft invloed op de motoriek, de cognitie (het proces van denken en weten) en het
gedrag. Zo wordt de ziekte van Parkinson veroorzaakt door een tekort aan dopamine. Een te hoge
concentratie van dopamine in bepaalde hersengebieden wordt gevonden bij schizofrenie.
Serotonine speelt een belangrijke rol in de slaap-waakcyclus en bij het ervaren van stemmingen. De
rol van histamine is onduidelijk, maar heeft waarschijnlijk te maken met pijngevoel, seksuele
opwinding en bloeddruk.
Traagheid en trillen
Tremoren (trillen of beven), pijnlijke spierstijfheid, bewegingstraagheid, een starre
gezichtsuitdrukking, speekselvloed, moeizaam praten en lopen met schuifelende pasjes in
voorovergebogen houding. Dat zijn de lichamelijke verschijnselen van de ziekte van Parkinson.
De ziekte wordt veroorzaakt door het afsterven van zenuwcellen die de boodschapperstof dopamine
maken voor de prikkeloverdracht. Door een gebrek aan deze neurotransmitter worden de signalen
niet goed van de ene cel naar de andere cel doorgegeven. Daardoor wordt de aansturing van de
spieren bemoeilijkt. Gewone handelingen zoals het zich omdraaien in of opstaan uit bed kosten vaak
heel veel moeite. Patiënten hebben vaak start- en stopproblemen.
De snelheid van het ziekteproces verschilt van patiënt tot patiënt. Uiteindelijk, na verloop van jaren,
is de patiënt aan stoel of bed gebonden en heeft veel verzorging nodig.
,Indeling van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel kent verschillende indelingen:
anatomisch, de bouw en ligging;
fysiologisch, de functie.
Anatomische indeling
Bij de anatomische indeling worden het centrale zenuwstelsel (geheel door bot
omgeven, afbeelding 6.2) en het perifere zenuwstelsel (niet door bot omgeven)
onderscheiden.
Afbeelding 6.2
Doorsnede van het hoofd.
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
De hersenen bestaan uit de volgende onderdelen:
grote hersenen;
tussenhersenen;
hersenstam; deze bestaat uit de middenhersenen, de brug ( pons) en
het verlengde merg;
kleine hersenen.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit:
12 paar hersenzenuwen;
31/32 paar ruggenmergszenuwen;
sympathische grensstrengen.
Fysiologische indeling
Fysiologisch wordt het zenuwstelsel ingedeeld in het willekeurige en het onwillekeurige
(autonome) zenuwstelsel. Het willekeurige zenuwstelsel zorgt voor de uitwisseling met
de buitenwereld, onder andere zintuiglijke waarnemingen en bewegingen. Het bestaat
uit:
opstijgende (afferente) banen; deze zijn aanvoerend, dit wil zeggen dat ze
impulsen naar het centrale zenuwstelsel toevoeren. Er zijn sensibele en
sensorische banen. Via sensibele banen worden prikkels vanuit het lichaam,
bijvoorbeeld pijn- en drukgevoel, naar de hersenen vervoerd. Bij sensorische
banen gaat het om prikkels vanuit de zintuigen, bijvoorbeeld oog en oor;
afdalende (efferente) banen; deze zijn afvoerend, dit wil zeggen van het centrale
zenuwstelsel naar spieren of klieren. Ze zijn motorisch.
Het autonome zenuwstelsel zorgt voor de instandhouding van het lichaam, op
onbewuste oftewel vegetatieve wijze zoals bij de spijsvertering en circulatie. Het
autonome zenuwstelsel wordt onderverdeeld in het ( ortho)sympathische en
het parasympathische zenuwstelsel.
,Grote hersenen
De grote hersenen bestaan uit twee hersenhelften ( hemisferen ), gescheiden door een
diepe overlangse groeve (afbeelding 6.4 en 6.5). Door de hersenbalk staan ze met
elkaar in verbinding. Elke hemisfeer bevat de volgende hersenkwabben:
voorhoofdskwab (frontaalkwab);
wand(been)kwab (pariëtaalkwab);
slaap(been)kwab (temporaalkwab);
achterhoofdskwab (occipitaalkwab).
Afasie
Spreken, een goede woordkeuze, begrijpen, lezen, schrijven en gebaren maken horen
bij het taalgebruik. Men spreek van afasie (a = niet, fasie = spreken) als door een
hersenaandoening (bijvoorbeeld een hersenbloeding of -infarct, dementie) één of meer
onderdelen van het taalgebruik niet meer goed werken. Iemand kan niet meer zeggen
wat hij wil. Afasie is dus een taalstoornis. Hoe de afasie zich precies uit, hangt af van de
plaats en de ernst van het hersenletsel, het vroegere taalvermogen en iemands
persoonlijkheid.
, De hersenschors heeft verschillende schorsgebieden die de spraak en het begrip van
taal regelen.
Onderdelen van de hersenstam
De hersenstam bestaat uit de middenhersenen, de brug en het verlengde merg.
In de middenhersenen bevindt zich een aantal reflexcentra voor het horen en zien. Zij
spelen bijvoorbeeld een rol bij het tot stand komen van oogbewegingen
De pons (brug) bestaat voornamelijk uit kruiselings verlopende verbindingen tussen de
grote hersenen en de kleine hersenen en uit dwarsverbindingen tussen de beide helften
van de kleine hersenen.
In het onderste deel van de hersenstam, het verlengde merg, liggen enkele belangrijke
centra, namelijk de centra voor de regeling van de ademhaling en de bloeddruk, het
braakcentrum en het hoestcentrum.
Kleine hersenen
De kleine hersenen zorgen voor de coördinatie van de lichaamshouding en beweging.
Daardoor worden alle willekeurige spierbewegingen op elkaar afgestemd en blijft het
lichaam in balans. De kleine hersenen moeten daarom in verbinding staan met de rest
van het centrale zenuwstelsel.
De kleine hersenen werken net als een automatische piloot. Afwijkingen in de bewegingen
worden voortdurend gecorrigeerd. Beschadigingen van de kleine hersenen uiten zich in
slecht op elkaar afgestemde bewegingen (bijvoorbeeld ‘dronkemansgang’).
De kleine hersenen spelen ook een belangrijke rol bij het leerproces. Tijdens het aanleren
van nieuwe kennis en vaardigheden blijken de cellen van de kleine hersenen buitengewoon
actief. De kleine hersenen bevatten dan ook meer zenuwcellen dan de grote hersenen.
Tonisch-klonische aanval
Tonisch-klonische aanvallen hebben als kenmerken bewusteloosheid, kramptoestand van de
spieren, gevolgd door steeds groter worden trekkingen. De ademhaling raakt verstoord, wat
een blauwe kleur tot gevolg heeft. Andere verschijnselen zijn: naar boven gedraaide ogen,
wijde pupillen, schuim op de mond door toename van speeksel, incontinentie van urine. De
aanval eindigt met een korte bewusteloosheid en een diepe slaap, waarna de patiënt vaak
nog verward is.
Absence
Absences zijn kortdurende epilepsieaanvallen zonder spierkrampen/trekkingen. Ze komen
meestal voor bij jongeren. Andere kenmerken zijn: bewustzijnsdaling, wazige blik en kleine
schokjes aan het gezicht. Een absence duurt hooguit dertig seconden.
De meest voorkomende behandeling van epilepsie is een behandeling met medicijnen
gericht op het voorkómen van epileptische aanvallen: anti-epileptica. Verder is het raadzaam
om dingen te vermijden die aanvallen uitlokken, zoals slaaptekort of te veel alcohol.
De eerste hulp bij convulsies is gericht op het voorkómen van letsel.
Ruggenmerg