Blok3 Spijsvertering
Voedsel en stofwisseling
In een levend organisme, zoals de mens, vindt er een voortdurende opbouw en afbraak van allerlei
stoffen plaats. Al deze chemische reacties bij elkaar worden stofwisseling of metabolisme genoemd.
Er zijn twee typen stofwisseling: de opbouwstofwisseling ( anabolisme ) en de afbraakstofwisseling
( katabolisme ). Bij het katabolisme wordt energie vrijgemaakt, bijvoorbeeld bij de verbranding van
glucose tot koolstofdioxide en water. Deze energie kan worden gebruikt voor de werking van de
spieren en de hersenen. Bij anabolisme wordt energie gebruikt om bijvoorbeeld eiwitten op te
bouwen.
Voor een goede stofwisseling werken diverse orgaanstelsels samen, namelijk de spijsvertering,
ademhaling, circulatie en uitscheiding.
Voedsel en energie
Ons voedsel is opgebouwd uit stoffen die als brandstof dienen voor de stofwisseling.
Deze stoffen bestaan uit moleculen die over het algemeen te groot zijn om direct in bloed
of lymfe opgenomen te worden. De spijsverteringsenzymen splitsen deze moleculen
daarom eerst in kleinere moleculen. Uit koolhydraten ontstaan zo enkelvoudige suikers ,
uit eiwitten ontstaan aminozuren en uit vetten vetzuren en glycerol .
Enzymen
In het menselijk lichaam vindt bij een gematigde temperatuur een groot aantal
chemische reacties plaats die buiten het lichaam zeer onwaarschijnlijk zijn. Dit is
mogelijk door de aanwezigheid van enzymen. Een enzym werkt als een katalysator , wat
betekent dat het een chemische reactie kan versnellen én dat het onveranderd uit de
reactie komt. Daarom kan een klein beetje katalysator grote hoeveelheden stof doen
omzetten.
Naast de algemene eigenschappen hebben enzymen nog een paar bijzondere
kenmerken.
Enzymen zijn altijd eiwitten. Veel enzymen blijken behalve een eiwitdeel ook nog
een niet-eiwitdeel te bevatten. Het niet-eiwitdeel wordt co-enzym genoemd.
Vitaminen zijn co-enzymen.
Enzymen zijn specifiek. Dit wil zeggen dat ieder enzym slechts één bepaalde
reactie kan beïnvloeden. Zo kan het enzym amylase slechts zetmeel splitsen, het
enzym lipase slechts vetten, terwijl het enzym pepsine slechts in staat is om
eiwitten te splitsen. De werking van een enzym is te vergelijken met een slot-
sleutelmechanisme. Op iedere stof (slot) past slechts één bepaald enzym.
De activiteit van de enzymen is afhankelijk van de temperatuur; bij hogere
temperatuur neemt de activiteit toe. Er is een bepaalde temperatuur waarbij de
activiteit het hoogst (optimaal) is. Deze temperatuur wordt het optimum genoemd.
Voor veel enzymen in het menselijk lichaam ligt dit optimum ongeveer bij 40 °C;
bij koorts verlopen de meeste reacties sneller dan bij een normale
lichaamstemperatuur. Bij temperaturen boven de 40 °C gaan de enzymen snel
kapot, wat levensgevaarlijk is.
, De activiteit van de enzymen is afhankelijk van de pH (zie hoofdstuk 1 ‘Cellen en
weefsels’). De pH in het spijsverteringskanaal wisselt sterk. In de mondholte is de
pH ongeveer 7 en in de maag, door de aanwezigheid van maagzuur, is de pH
ongeveer 2. In de dunne darm is de pH van de darminhoud 7-8.
Koolhydraten
De koolhydraten (sachariden/suikers) zijn de voornaamste energiebron voor de mens.
Ze worden ingedeeld in enkelvoudige, tweevoudige en samengestelde suikers.
8.3.1 Enkelvoudige suikers
Enkele bekende voorbeelden van enkelvoudige suikers ( monosachariden )
zijn glucose (druivensuiker), fructose (vruchtensuiker) en galactose, een bestanddeel
van lactose (melksuiker). Omdat enkelvoudige suikers de enige suikers zijn die direct uit
het spijsverteringskanaal kunnen worden opgenomen in het bloed, worden zij ook wel
‘snelle suikers’ genoemd. Enkele minuten na het eten van deze suikers begint de
concentratie van glucose in het bloed al te stijgen. Van de enkelvoudige suikers kan
alleen glucose in alle lichaamscellen worden opgenomen. De andere enkelvoudige
suikers, zoals galactose, moeten eerst in de lever worden omgezet tot glucose.
8.3.2 Tweevoudige suikers
De tweevoudige suikers , ook wel ‘dubbele suikers’ of disachariden genoemd, bestaan
uit twee enkelvoudige suikers (zie tabel 8.1).
Tabel 8.1
Tweevoudige suikers.
tweevoudige Nederlandse
bijzonderheden
suikers naam
ontstaat vooral als tussenproduct bij de
maltose moutsuiker
vertering van zetmeel
rietsuiker of deze stof wordt in het dagelijks leven suiker
sacharose/sucrose
bietsuiker genoemd
komt veel voor in (moeder)melk (lac =
lactose melksuiker
melk)
Lactose-overgevoeligheid oftewel lactose-intolerantie is het onvermogen de melksuiker
lactose te verteren.
Verschijnselen van lactose-intolerantie zijn krampen (buikpijn), misselijkheid en
‘gerommel’ in de dunne darm. In de dikke darm geeft dit buikpijn, winderigheid en in
ernstige gevallen zurig ruikende waterdunne diarree, soms schuimend en groenig van
kleur. De verschijnselen verdwijnen zodra de lactose uit het lichaam is verdwenen.
Lactose zit in melk en melkproducten, maar wordt ook gebruikt in de
levensmiddelenindustrie als goedkope vulstof. Voorbeelden zijn kant-en-klaarmaaltijden,
bouillonblokjes, brood, broodjes (met name krentenbollen), eierkoeken, koekjes, worst
,enzovoort, en in bepaalde light frisdranken. Ook in medicijnen wordt lactose als vulstof
gebruikt (bijvoorbeeld in de anticonceptiepil). In sommige laxeermiddelen wordt lactose
speciaal gebruikt vanwege de gistende werking om zo de darmen te prikkelen.
De behandeling bestaat uit het zoveel mogelijk vermijden van voedingsstoffen en
medicijnen waar lactose in zit of aan toegevoegd is. Diëtisten adviseren om nog wel
kleine hoeveelheden te gebruiken. Kleine hoeveelheden, verspreid over de dag, kunnen
vaak wel worden verdragen zonder nadelige gevolgen. Melkproducten vormen immers
een rijke bron van eiwitten.
Samengestelde suikers
De samengestelde suikers ofwel polysachariden bestaan uit moleculen die zijn
opgebouwd uit een zeer groot aantal moleculen glucose.
Eiwitten
Eiwitten of proteïnen zijn moleculen die zijn opgebouwd uit een groot aantal aminozuren.
Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen voor celplasma, bloedplasma en klierproducten,
zoals enzymen. Eiwitten zijn noodzakelijk voor de opbouwstofwisseling en
wondgenezing. Eiwitten kunnen, als er geen andere energiebron meer is, gebruikt
worden als energiebron. Via chemische processen worden eiwitten dan omgezet in
koolhydraten of vetten. In vlees, melk, kaas en eieren zitten veel eiwitten.
Water
Alle cellen van het lichaam bestaan voor 60% uit water. De functies van water zijn:
bouwstof voor ons lichaam;
oplosmiddel;
transportmiddel;
warmteregelaar.
Natrium, kalium en chloride
Natrium (Na +) komt in voeding meestal voor in combinatie met chloride (Cl -) in de vorm
van NaCl (natriumchloride, keukenzout). Melk(producten), vlees en groenten én
toevoegingen in vele levensmiddelen zijn de voornaamste bronnen voor natrium, kalium
(K) en chloride. Ze spelen samen een belangrijke rol bij de vochthuishouding en de
bloeddruk.
Calcium
De belangrijkste voedingsbronnen voor de opname van calcium (Ca) zijn melk en
melkproducten (75%), groenten, graanproducten en peulvruchten. Van het calcium ligt
99% in het lichaam vast in het skelet en het gebit. Calcium wordt onder andere gebruikt
bij de prikkelgeleiding in het zenuwstelsel en de (hart)spiercontractie.
Fosfor
, Fosfor (P) komt in de vorm van fosfaten het lichaam binnen. Melkproducten, brood,
vlees, aardappelen en groenten zijn fosfaatbronnen. Tekort aan fosfaat komt bij een
normale voeding niet voor. Een voorbeeld van de werking van fosfaten is dat zij in
verbinding met calcium zorgen voor een sterk gebit en skelet.
IJzer
IJzer (Fe ) komt voor in dierlijke (vlees) en plantaardige producten (noten, granen en
peulvruchten). IJzer is onder andere nodig voor de opbouw van de rode bloedkleurstof
hemoglobine in de rode bloedcellen.
jood
Jood (I) speelt een belangrijke rol in de schildklier, waar het een belangrijk bestanddeel
is van de schildklierhormonen T 3 en T 4 (zie paragraaf 7.3). Vooral zeevis bevat veel
jood. In Nederland wordt jood toegevoegd aan keukenzout. Het wordt ook toegevoegd
aan bakkerszout voor het bakken van brood. Deze toevoeging is echter sinds 1999 niet
meer wettelijk verplicht.
Vetoplosbare vitaminen
Vitamine A
Vitamine A komt vooral voor in melk(producten), bak- en braadproducten, lever en vette
vis; ook bij de mens wordt vitamine A opgeslagen in de lever. In felgekleurde groenten
en fruit (onder andere wortelen en bladgroenten) komt een voorloper van vitamine A (ß-
caroteen) voor, die het lichaam zelf kan omzetten in vitamine A. Vitamine A is belangrijk
voor het gezichtsvermogen en essentieel voor een goede werking van het
immuunsysteem en de voortplanting. Verder bevordert het de opbouw en werking van
huid, slijmvliezen, hoornvlies en botweefsel.
Vitamine D
De bronnen voor vitamine D zijn vooral vette vis, margarine, halvarine, vlees en eidooier.
Vitamine D is essentieel voor sterke botten en beenderen.
Vitamine E
Vitamine E komt vooral voor in plantaardige oliën, volkorenbrood, eieren en
bladgroenten. Vitamine E regelt de bloeddruk en beschermt het hart. Mensen met
brandwonden of zonnebrand doen er goed aan om deze vitaminen in te nemen.
Vitamine K
Groene groenten, kool, tomaten, tarwekiemen, lever en eigeel bevatten vitamine K. Een
bepaald type vitamine K wordt ook geproduceerd door de colibacteriën in de darm.
Vitamine K speelt een rol bij de bloedstolling en bij de botstofwisseling.
Wateroplosbare vitaminen:
Vitamine-B
De vitamine-B-groep bestaat uit een groot aantal vitaminen, samen aangeduid als het
vitamine-B-complex.
Vitamine B 11 wordt ook wel aangeduid als foliumzuur. Het komt in vele dierlijke en
plantaardige (bladgroenten!) voedingsmiddelen in verschillende vormen voor.
Vitamine B 12 komt voor in vlees, vis, melk en eieren en is nodig voor de vorming van
celbestanddelen, bij de vorming van rode bloedcellen (zie paragraaf 3.3.1) en bij de