Oefenvragen inspanningsfysiologie
1. Wat is de juist volgorde van spieropbouw?
a. Spier – spiervezel – spierbundel – sarcomeer – myofibril – myofilamenten –
actinefilamenten
b. Spier – spiervezel – spierbundel – myofibril – sarcomeer – myofilamenten –
actinefilamenten
c. Spier – spierbundel – spiervezel – myofibril – sarcomeer – myofilamenten –
actinefilamenten
d. Spier – spierbundel – spiervezel – sarcomeer – myofibril – myofilamenten –
actinefilamenten
2. Hoe wordt de sprongsgewijze impulsgeleiding genoemd?
a. Laterale geleiding
b. Saltatoire geleiding
c. Myeline geleiding
d. Neurongeleiding
3. Welk type spiervezel hoort bij het oxidatieve systeem?
a. Type 1 spiervezel
b. Type 2a spiervezel
c. Type 2b spiervezel
d. Type 3 spiervezel
4. De hoeveelheid bloed dat tijdens de systole het hart wordt uitgepompt, noem
je ook wel:
a. Hartminuutvolume
b. Rustfase
c. Hartfrequentie
d. Slagvolume
5. In rust is het slagvolume 110 ml en het hartminuutvolume 4950 ml. Bij
dezelfde persoon ligt bij inspanning het slagvolume op 200 ml en het
hartminuutvolume op 36000 ml. Met hoeveel slagen is de hartfrequentie
toegenomen?
a. 130
b. 135
c. 140
d. 145
6. Uit hoeveel monosachariden bestaat een oligosacharide?
a. 1
b. 2 tot 5
c. 3 tot 10
d. Meer dan 10
7. Welke twee hormonen zijn betrokken bij het in balans houden van je
bloedsuikerspiegel?
a. Glucagon en glycogeen
b. Glucose en glucagon
c. Insuline en glycogeen
d. Insuline en glucagon
8. Welk soort vet bestaat uit dierlijke bronnen?
, a. Verzadigde vetten
b. Vrije vetten
c. Onverzadigde vetten
d. Vaste vetten
9. Hoe noem je het vocht in de spiervezel?
a. Sarcomeer
b. Sarcoplasma
c. Sarcolemma
d. Myofibril
10. Hoe noem je het verschijnsel dat het sarcomeer wordt verlengd?
a. Concentrisch contraheren
b. Isometrisch contraheren
c. Meotrisch contraheren
d. Excentrisch contraheren
11. Wat wordt bedoeld met hypertrofie?
a. De spieren worden langer
b. De spieren worden groter
c. De spieren worden korter
d. De spieren worden kleiner
12. De maximale hartslagfrequentie van een persoon is 191. De
hartslagfrequentie in rust is 35. Wat is de hartslagreserve?
a. 134
b. 168
c. 181
d. 191
13. Waarmee kan een persoon zijn maximale zuurstofopnamevermogen
verhogen?
a. Erytropoëtine
b. Glycogeen
c. Koolstofdioxide
d. Bicarbonaat
14. Uit welke twee delen bestaat hemoglobine?
a. Bloeddeel en plasmadeel
b. Haemdeel en plasmadeel
c. Haemdeel en globinedeel
d. Bloeddeel en globinedeel
15. Welke energiesysteem gebruikt je bij 1500 meter schaatsen?
a. ATP-CP-systeem
b. Anaerobe systeem
c. Aerobe systeem
d. Alle bovenstaande systemen
16. Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
a. Hersenen
b. Hersenen en zenuwen
c. Hersenen en ruggenmerg
d. Ruggenmerg en zenuwen
,
, 17. Hoe noemt men het onderdeel van het bloed dat bestaat uit bloedplaatjes,
witte- en rode bloedcellen?
a. Bloedlichaampjes
b. Bloedplasma
c. Hemoglobine
d. Hematocriet
18. Wat is de volgorde van het geleidsysteem?
a. Atrioventriculaire knoop – sinoatriale knoop – purkinje netwerk – bundel
van His
b. Atrioventriculaire knoop – sinoatriale knoop – bundel van His - purkinje
netwerk
c. Sinoatriale knoop – atrioventriculaire knoop – purkinje netwerk – bundel
van His
d. Sinoatriale knoop – atrioventriculaire knoop – bundel van His – purkinje
netwerk
19. Waaruit bestaan vetten?
a. Drie vrije vetzuren
b. Glycerol
c. Glycogeen en drie vrije vetzuren
d. Glycerol en drie vrije vetzuren
20. Wat wordt verstaan onder preload?
a. Druk die het bloed uitoefent op de wanden van de ventrikels bij de diastole
b. Druk die het bloed uitoefent op de vaten doordat het bloed erin wordt
gepompt
c. Druk die het bloed uitoefent op de aorta wanneer er bloed doorheen wordt
gepompt
d. Druk die het bloed uitoefent op de wanden van de artrium
21. Waar bestaat het bloed voor het grootste deel uit?
a. Hemoglobine
b. Bloedplasma
c. Bloedplaatjes
d. Bloedlichaampjes
22. Hoeveel Na2+ ionen gaan bij het actiepotentiaal via het na+ kanaal naar
binnen?
a. 2
b. 3
c. 6
d. 8
23. Welk energiesysteem wordt ook wel het sprintsysteem genoemd?
a. ATP-CP-systeem
b. Anaerobe systeem
c. Aerobe systeem
d. Oxidatieve systeem
24. Hoe heten de zenuwen die informatie doorgeven aan de hersenen?
a. Motorische zenuwen
b. Sensorische zenuwen
c. Efferente zenuwen
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper thessavb. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.