De volgende 50 vragen zijn gebaseerd op de hoorcolleges van psychopharmacology, het boek
‘Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein’
van Leon Kenemans en het boek ‘Handbook of Psychiatric Drug Therapy’. De antwoorden
bevinden zich aan het einde van het document. Bij de antwoorden staat ook extra uitleg over de
mogelijke begrippen en worden voorbeelden genoemd. Onderwerpen die o.a. worden behandeld:
Principles of Psychopharmacology, stimulants, pharmacologie van depressie, antidepressiva,
pharmacologie van anxiety, ADHD, antipsychotica, schizofrenie, psychedelica, afhankelijkheid &
verslaving
Vraag 2
Teken een standaard DRC-curve. Hoe hierbij rekening met de drie basis eigenschappen van de curve.
Vraag 3
Leg uit wat potentie en doelmatigheid is. Geef ook aan waar op de DRC-curve deze te zien zijn.
Vraag 6
Hieronder staan functies van neurotransmitters en neurotransmitters. Verbind de goede
neurotransmitters met de juiste functies.
1. serotonine a. slaap, humeur, leren, geheugen, opwinding, sensorische
2. dopamine verwerking in het centrale zenuwstelsel
3. norepinephrine b. emotie, humeur, eetlust, slaap, pijn, hallucinaties
4. acetylcholine c. motor coördinatie, geur, humeur, hormoonregulatie, concentratie
5. GABA d. inhibitie van centraal zenuwstelsel
e. geheugen, sensorische verwerking, motor coördinatie,
parasympathisch sympathisch zenuwstelsel
Vraag 15
Methylfenidaat is een amfetamine die kan worden ingezet bij mensen met ADHD.
a. Bij welke groep ADHD patiënten werkt methylfenidaat het best?
Hoe is in het lab aangetoond dat methylfenidaat een positieve invloed heeft om deze groep patiënten?
Vraag 19
a. aan welke receptor bindt nicotine?
b. hoe werkt deze wisselwerking?
Vraag 31
Waar of niet waar: Melatonine is een lichaamseigen stof dat als slaapmiddel wordt gebruikt. Door
melatonine te slikken, verstoor je het lichaamseigen balans, waardoor er bijwerkingen kunnen optreden.
, Vraag 1
Wat zijn de 3 fases van klinisch onderzoek (voor een medicijn de markt op mag)?
Vraag 2
Teken een standaard DRC-curve. Hoe hierbij rekening met de drie basis eigenschappen van de curve.
Vraag 3
Leg uit wat potentie en doelmatigheid is. Geef ook aan waar op de DRC-curve deze te zien zijn.
Vraag 4
a. Wat is pharmacokinetics?
b. Wat is pharmacodynamics?
Vraag 5
Door wat wordt intra- en extracellulaire ruimte verdeeld?
Vraag 6
Hieronder staan functies van neurotransmitters en neurotransmitters. Verbind de goede
neurotransmitters met de juiste functies.
6. serotonine f. slaap, humeur, leren, geheugen, opwinding, sensorische
7. dopamine verwerking in het centrale zenuwstelsel
8. norepinephrine g. emotie, humeur, eetlust, slaap, pijn, hallucinaties
9. acetylcholine h. motor coördinatie, geur, humeur, hormoonregulatie, concentratie
10. GABA i. inhibitie van centraal zenuwstelsel
j. geheugen, sensorische verwerking, motor coördinatie,
parasympathisch sympathisch zenuwstelsel
Vraag 7
waar of niet waar: een hoge potentie betekent dat de stof de bloed-brein barrière makkelijk/snel passeert
Vraag 8
waar of niet waar: als je met een bepaalde dosis het gewenste effect niet bereikt en in de DRC-curve
van de stof kun je zien dat een hoger dosis voor meer effect zorgt, kun je de dosis altijd iets ophogen.
Vraag 9
Wat is het therapeutisch venster?
Vraag 10
a. wat is het tegenovergestelde van tolerantie
b. noem twee oorzaken van dit begrip
Vraag 11
a. Op welke receptoren werkt cafeïne? (noem de belangrijkste)
b. Blokkeert of stimuleert cafeïne deze receptor?
Vraag 12
Wat is de potentie en de doelmatigheid van cafeïne?
Vraag 13
Hoe kun je de verslavende werking van nicotine verklaren?
Vraag 14
a. Welke stof ontstaat er als cocaïne en alcohol samen wordt ingenomen?