Actoren in het strafrecht samenvatting
Hoofdstuk 2. De Politie
De politie heeft geweldsmonopolie, dit houdt in dat de politie gepast geweld mag gebruiken
om de veiligheid te waarborgen. De politiecultuur is actiegericht en heeft als hoogste prioriteit
‘boeven vangen’. De politie zoekt voortdurend evenwicht tussen actie en administratie, tussen
hiërarchie en handelingsvrijheid, tussen lokaal en internationaal, tussen behoudend en
innovatief.
Er zijn binnen de politie naarmate de jaren steeds meer interlokale, regionale, nationale en
internationale samenwerkingsverbanden gekomen, dit had twee redenen.
- Criminelen werden steeds mobieler door toenemende beschikbaarheid van
vervoersmiddelen (vliegtuig, trein, auto etc.)
- Een minder versnipperde organisatie is makkelijker aan te sturen en efficiënter te
beheren.
Op dit moment is de politie gereorganiseerd in tien regionale eenheden en een landelijke
eenheid, dit is allemaal onder leiding van één korpschef. De nationale politie heeft naar
schatting ongeveer 63.000 medewerkers waar ook nog 3250 vrijwilligers bij horen. Onder de
regionale eenheden vallen regionale diensten, districten en divisies. Een voorbeeld van zo’n
dienst is de Regionale Recherche.
De politie heeft de taak om de rechtsorde te handhaven, zij moeten dus de legitieme
maatschappelijke verhoudingen en afspraken in stand houden. Dit doen zij met twee
verschillende invalshoeken:
- Handhaven van de wet
- Handhaven van de maatschappelijke orde (openbare orde)
De twee invalshoeken zijn wel te onderscheiden, maar nooit te scheiden van elkaar. Soms
handhaaft de politie de maatschappelijke orde en daarmee tegelijk de wet, bijvoorbeeld door
het aanhouden van een overlastgever.
De eerste invalshoek, strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, is de hoek die de politie
het meest typeert. Dwangmiddelen zijn te vinden in het wetboek van strafvordering.
Toepassing van dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden kan de grondrechten van
burgers vergaand inperken.
De tweede invalshoek, handhaving van de maatschappelijke orde, richt zich op de openbare
orde. Dit houdt dit het aansturen van menselijk gedrag in. Dit is voor het publiek het meest
zichtbare politiewerk.
De uitdrukking ‘de politie’ verwijst naar de politieorganisatie, de term ‘politie’ zonder de,
verwijst naar de politiefunctie in de samenleving, dus de rol die de politie in de samenleving
speelt. De essentie van politie is de sociale controle, dit is te onderscheiden in informele
sociale controle en formele sociale controle:
, - Informele sociale controle: krijgt vorm en inhoud door de activiteiten van mensen
onderling, ze zorgen voor elkaar, letten op elkaar en corrigeren elkaar.
- Formele controle: Hiervan is sprake wanneer deze wordt uitgeoefend door mensen die
op grond van regels in de samenleving die controle als taak hebben. Dit kan
bijvoorbeeld de politie, OM of de Raad voor de kinderbescherming zijn. Hier gaat wel
een democratische controle aan vooraf, de korpschef legt verantwoording af aan de
minister van Veiligheid en Justitie, die weer verantwoording aflegt aan de
volksvertegenwoordiging in de Tweede Kamer.
De politie heeft twee hulpmiddelen:
- Informatie met bijbehorende informatietechnologie
- Een bepaalde mate van gezag en wettelijke middelen om dwingend in te grijpen.
De politie heeft andere instanties nodig voor het verkrijgen van informatie en voor hun eigen
mogelijkheden om via gezag of macht invloed op het gedrag van mensen uit te oefenen.
Volgens het inrichtingenplan Nationale Politie kent basispolitiewerk vier hoofdprocessen:
- Intake en service: receptiefunctie, opvang publiek, opnemen aangiften
- Noodhulp: Surveillance waarbij ze reageren op de meldkamer.
- Handhaving van openbare orde en van wet- en regelgeving: toezichthouden
- Opsporing van strafbare feiten.
Deze zijn wederom wel te onderscheiden maar niet te scheiden.
Een voorbeeld van dit proces is het volgende:
Politieoptreden op straat bij een ernstige situatie zoals mishandeling (noodhulp) kan leiden tot
een aangifte (intake) die dan weer het begin is van een rechercheonderzoek (opsporing).
Alle agenten in een basisteam zijn generiek inzetbaar zodat maximale ontschotting tussen de
processen plaatsvindt.
Het politiewerk is op te delen in een tweedeling, politiestraatwerk en recherche- of
opsporingswerk.
Straatwerk: Noodhulp is sterk incidentgericht werk en bestaat uit controle van rechtsregels,
vooral op het gebied van verkeer. Controle van rechtsregels wordt op afstand gevolgd door de
ordehandhaving en hulpverlening en het onderhouden van relatienetwerken. Politiestraatwerk
is dus controle van rechtsregels, inhoudelijk gezien ligt de nadruk op verkeerszaken
Recherchewerk of opsporing: opsporing is de taak van de basisteams en regionale eenheden.
De rechercheurs lossen geregeld misdrijven op, dit doen ze voornamelijk door de onopgeloste
zaken te koppelen aan verdachten. Voor het oplossen van delicten zijn twee hoofdroutes:
- Heterdaad, verdachte bekend, opsporing
- Aangifte zoeken, nieuw delict bekend.
De soorten delicten onderscheiding
- Veelvoorkomende criminaliteit
- Misdrijven met een grote impact op zowel slachtoffer als samenleving (high-impact
crime) denk hierbij aan huiselijk geweld, moord etc.