Hoorcollege 13
De onderdelen van bloed, de belangrijke functies van bloed en de fysische eigenschappen van bloed
beschrijven:
De samenstelling van het bloed:
Bloedplasma (55%), heldere lichtgele vloeistof
o Plasma-eiwitten (7%)
o Andere opgeloste stoffen (1%)
o Water (92%)
Bloedcellen (45%)
o Trombocyten (<0,1%) bloedplaatjes
o Leukocyten (<0,1%) witte bloedcellen
o Erytrocyten (99,9%) rode bloedcellen
Het bloed heeft vijf belangrijke functies:
Transport van opgeloste gassen, voedingsstoffen, hormonen en afvalproducten van de stofwisseling.
Stabilisering van de pH en de ionsamenstelling van de interstitiële vloeistof in het gehele lichaam.
Beperking van het vloeistofverlies bij verwonding.
Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers.
Stabilisering van de lichaamstemperatuur.
Bloed heeft de volgende elementaire fysische eigenschappen:
Temperatuur is ongeveer 38°C, iets hoger dan de normale lichaamstemperatuur.
Viscositeit (stroperigheid) Bloed heeft een vijf maal zo hoge viscositeit als water.
Het bloed heeft een pH tussen de 7,35 en 7,45.
De mens heeft gemiddeld 5 liter bloed in zijn of haar lichaam.
Bloed wordt afgenomen via een vena punctie. Je prikt een ader aan, omdat een ader oppervlakkiger ligt dan
een slagader, bovendien heeft een vene een dunnere wand en de druk in je vena is lager dan in een arterie.
Soms wordt een arterie aangeprikt, de noem je dan ook een arteriële punctie. Dat wordt gedaan om een
bloedgasanalyse te doen.
De samenstelling en functies van bloedplasma beschrijven:
Bloedplasma (55%), heldere lichtgele vloeistof
Plasma-eiwitten (7%)
Andere opgeloste stoffen (1%)
Water (92%)
Plasma-eiwitten:
Albumine Handhaven osmotische druk. Albumine is een groot eiwit dat in je bloed zit en water
vasthoud, daardoor gaat er niet allemaal water uit je vaten lekken.
Immunoglobulines Dit zijn antistoffen en transporteiwitten.
Fibrinogeen Speelt een rol bij de bloedstolling.
Albumine en fibrinogeen wordt gevormd door de lever. Als de lever niet meer goed werkt kan je dus ook
klachten krijgen met de stolling, maar ook klachten van vochtophopingen. Er lekt allemaal vocht uit je vaten in
het lichaam.
,De kenmerken en functies van rode bloedcellen beschrijven, aangeven op welke wijze onderdelen van rode
bloedcellen opnieuw worden gebruikt, en erytropoëse beschrijven:
Kenmerken van de rode bloedcel:
Geen kern Dat zorgt ervoor dat die heel flexibel is en zich door de kleinste haarvaatjes kan
verplaatsen.
De belangrijkste functie van de rode bloedcel is het vervoeren van O₂ en CO₂.
Hematocriet Percentage van het bloed dat wordt ingenomen door je rode bloedcellen.
Een belangrijk eiwit dat in je rode bloedcel zit is hemoglobine: dat zorgt ervoor dat de cel O₂ en CO₂ kan
vervoeren. 1 erytrocyt bevat heel veel hemoglobine eiwitten. Een hemoglobine eiwit is een ijzerhoudend
eiwit. Zuurstof bindt zich aan de heemgroep van het hemoglobine, het heeft 4 heemgroepen die allemaal een
ijzerion bevatten.
Het aanmaken van de rode bloedcel wordt ook wel erytropoëse genoemd. Dat gebeurt in het rode beenmerg.
Je rode bloedcel ontstaat uit een stamcel die uiteindelijk rijpt tot een erytrocyt. Voor de vorming van de
erytrocyten heb je bouwstoffen nodig. Rode bloedcellen leven maar 100-120 dagen en worden daarna door
de lever of milt uit je bloed gefilterd. De breken ze af tot bouwstoffen en van die bouwstoffen gaan ze weer
nieuwe rode bloedcellen maken.
Bouwstenen zijn:
IJzer
Vitamine B12
Vitamine B6 en foliumzuur
Aminozuren
Als je te weinig van één van deze rode bloedcellen hebt kan je onvoldoende rode bloedcellen maken.
EPO is een hormoon die wordt gemaakt door je nieren. EPO stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Je
hebt dus EPO nodig om rode bloedcellen te maken. Zodra de nier opmerkt dat die te weinig zuurstof krijgt,
gaat die het hormoon EPO afgeven. Daardoor kan er meer zuurstof door het lichaam vervoerd worden.
De factoren bespreken die iemands bloedgroep bepalen en beschrijven waarom een bloedgroep belangrijk is:
Oppervlakteantigenen: A en B. Deze bepalen welke bloedgroep je hebt.
Bloedplasma bevat antistoffen die op oppervlakteantigenen van een andere bloedgroep reageren.
Bloedgroep A heeft antistoffen tegen antigeen B.
Bloedgroep B heeft antistoffen tegen antigeen A.
Bloedgroep AB heeft geen antistoffen.
, Bloedgroep O heeft antistoffen tegen antigeen A en B.
De kruisreacties bij een bloedtransfusie beschrijven (transfusiereacties):
Universele donor Bloedgroep O
Universele ontvanger Bloedgroep AB
Bloedgroep A antistoffen tegen bloedgroep B (en AB)
Bloed (erytrocyten) van bloedgroep B komt in het bloedplasma bij de persoon met bloedgroep A.
o Antistoffen tegen bloedgroep B vallen de erytrocyten van bloedgroep B aan.
o Samenklontering en hemolyse.
De kleine stukjes die achterblijven kunnen in je bloedvaten vastlopen en ze afsluiten, dat kan ernstige
gevolgen hebben.
Transfusiereactie Een (ernstige) immuunreactie met antistoffen.
De verschillende soorten witte bloedcellen indelen op basis van structuur en functie:
De functie van leukocyten is het lichaam verdedigen tegen ziekteverwekkers en het verwijderen van
gifstoffen, afvalstoffen en afwijkende of beschadigde cellen.
Je hebt verschillende soorten witte bloedcellen, namelijk: de granulocyten (3 soorten) en de monocyt. Spelen
een rol bij de aspecifieke afweer en vallen alle lichaamsvreemde stoffen aan. Deze worden uit dezelfde
stamcel gemaakt als de erytrocyten en trombocyten in het rode beenmerg, het verschil met de erytrocyten is
dat de leukocyten wel een celkern hebben.
De lymfocyten Deze ontstaan net op een andere manier, ze ontstaan wel uit dezelfde primaire stamcel,
maar dan uit de lymfoïde stamcel. Je had drie verschillende soorten lymfocyten: de T-lymfocyt, de B-lymfocyt
en de natural killer cell. De lymfocyten kunnen worden gemaakt in het rode beenmerg, maar ook in lymfoïde
organen, namelijk de milt en thymus.