Tentamenstof Psychodiagnostiek in de klinische psychologie
Boek: Reader Psychodiagnostiek in de klinische praktijk (OU)
COTAN-documentatie: In de studiecentra van de OU kun je toegang krijgen tot de
documentatie over tests van de COTAN door naar www.cotandocumentatie.nl te gaan. Op
deze site zoek en vind je snel en gemakkelijk alle door de COTAN beschreven en
beoordeelde instrumenten.
Embloom Testplatform: Informatie hierover staat op yOUlearn en in de mail.
Cijfer:
Tentamen (35%): 30 meerkeuzevragen
Eindverslag (65%): beschrijven en evalueren van diagnostiek tijdens practicum
Actieve deelname (voorwaarde)
Theorie: vragen mailen naar evelyn.heynen@ou.nl of jeroen.kuntze@ou.nl
Verplicht practicum: in totaal 5 bijeenkomsten (waarvan 3 plenair en 2 in subgroepen)
Leerdoelen:
Nadat je deze cursus hebt gevolgd, kun je:
- de belangrijkste kwaliteitseisen en beroepsethische aspecten in de psychodiagnostiek
benoemen en beschrijven.
- de rol van psychodiagnostiek in de klinisch-psychologische setting benoemen en
beschrijven.
- de verschillende stappen van het diagnostisch proces benoemen en beschrijven
- een diagnostische vraagstelling op het gebied van de klinische psychologie formuleren
op basis van intake-informatie.
- een vraagstelling operationaliseren middels het opstellen van dekkende hypothesen
- geschikte psychodiagnostische middelen kiezen om de hypothesen te toetsen.
- tests en vragenlijsten afnemen, scoren en interpreteren op basis van informatie uit de
handleiding (meetpretentie, psychometrische kwaliteiten, normering en gebruikswijze).
- informatie integreren en conclusies trekken uit de onderzoeksresultaten die aansluiten
op de vraagstelling en de hypothesen.
- de testresultaten op heldere en verantwoorde wijze terugkoppelen naar de
opdrachtgever en de cliënt (zowel mondeling als schriftelijk).
- een diagnostische rapportage vervaardigen conform de eisen van de Basisaantekening
Psychodiagnostiek.
- met behulp van de NIP-beroepscode reflecteren op beroepsethische aspecten van
psychodiagnostische activiteiten en interventies.
Nadat je de studietaak van Week 1 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de belangrijkste uitgangspunten van de klinische psychologie te noemen.
- de verschillende werkvelden en registraties van de klinische psycholoog van elkaar te
onderscheiden.
- een overzicht over de procedures van verwijzing, doorverwijzing en multidisciplinaire
samenwerking te hebben.
- de verschillende domeinen van onderzoeksinstrumenten te beschrijven, als ook hun
relevantie voor diagnostiek binnen de klinische psychologie.
- een beschrijving te geven van de stappen uit het hypothesetoetsend model.
- voorbeelden te geven van onderkennende, verklarende, indicerende, selectieve en
toewijzende hulpvragen.
- de belangrijkste activiteiten te benoemen die de psycholoog in de 4 stappen van het
hypothesetoetsend model moet zetten.
,- de aandachtspunten van de verschillende stappen uit het hypothesetoetsend model te
benoemen.
Nadat je de studietaak van Week 2 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de geschiedenis van het intelligentiebegrip en de belangrijkste theorieën op het gebied
van intelligentie te beschrijven.
- te reflecteren op de aandachtspunten rondom de begrippen IQ, Flynn-effect en adverse
impact.
- enkele belangrijke Nederlandse intelligentietests (WAIS, WISC en DTHN) te beschrijven.
- de verschillende toepassingsvormen van intelligentieonderzoek binnen de klinische en
gezondheidspsychologie diagnostiek te beschrijven.
- de stappen van diagnostische cyclus van De Bruyn et al. (2003) in de klinisch-
psychologische praktijk herkennen.
- uitleggen welke onderwerpen relevant zijn in de fase van klachtanalyse en op grond van
de informatie die daar uitkomt het beeld van de hulpvragen verhelderen.
- beschrijven welke onderwerpen relevant zijn in de fase van probleemanalyse en op
grond van de informatie die daar uitkomt onderzoeksvraagstellingen formuleren.
- toetsbare hypothesen opstellen bij deze onderzoeksvraagstellingen.
- geschikte instrumenten en normgroepen kiezen voor het toetsen van de hypothesen.
- testuitslagen interpreteren.
- duidelijk maken hoe de onderzoeksresultaten teruggekoppeld kunnen worden.
- aangeven welke adviezen je deze cliënt zou geven.
Nadat je de studietaak van Week 3 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- enkele mijlpalen uit de geschiedenis van de neuropsychologie en neuropsychologische
diagnostiek te beschrijven.
- het doel en de inhoud van een neuropsychologisch onderzoek te omschrijven.
- de verschillende functiedomeinen binnen de neuropsychologische diagnostiek te
beschrijven, inclusief veelgebruikte neuropsychologische meetinstrumenten in de
Nederlandse praktijk.
- enkele aandachtspunten bij het neuropsychologisch onderzoek te benoemen en hierop
te reflecteren.
Nadat je de studietaak van Week 4 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de geschiedenis van persoonlijkheidsmeting en de belangrijkste benaderingen op het
gebied van persoonlijkheidsmeting te beschrijven.
- de verschillende toepassingsvormen van persoonlijkheidsmeting binnen de klinische
diagnostiek te beschrijven.
- te reflecteren op de voor- en nadelen van het gebruik van een categoriaal versus een
dimensioneel systeem voor persoonlijkheidsdiagnostiek.
- enkele belangrijke Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijsten (NEO-PR, MMPI,
NVM/NKPV) te beschrijven.
Nadat je de studietaak van Week 5 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- aan te duiden hoe en wanneer algemene klachtenlijsten kunnen worden ingezet in de
klinische psychodiagnostiek.
- aan te duiden hoe en wanneer specifieke vragenlijsten voor depressieve en
angstklachten en copingstijl kunnen worden ingezet in de klinische psychodiagnostiek.
- de volgende vragenlijsten te beschrijven: SCL-90-R, BDI-II-NL, UCL, PMT, en IOA.
Nadat je de studietaak van Week 6 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de referentiekaders te schrijven en daarbij uit te leggen wat de kwaliteit ervan is, hoe dat
bepaald wordt en hoe ze tot uiting komen in de modellen.
- te beschrijven hoe de kwaliteit van diagnostische instrumenten wordt bepaald.
- de controverse over klinische en statistische predictie te beschrijven.
,- tekortkomingen van het oordeel van diagnostici te beredeneren en uit te leggen wat
eraan gedaan kan worden.
- te beschrijven welke ethische regels in Nederland worden gesteld aan diagnostiek.
- 4 betekenissen van test fairness uit te leggen en daar voorbeelden van te geven.
- het begrip diagnostische labiliteit uit te leggen.
- te beschrijven welke obstakels zich kunnen voordoen als het gaat om de context, de
observatie, gestructureerde interviews en tests, en uit te leggen hoe deze obstakels
kunnen worden ondervangen.
- duidelijk te maken wat therapeutische diagnostiek en consequentie validiteit inhoudt.
Nadat je de studietaak van Week 7 t/m 9 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- voor- en nadelen van indirecte methoden, (on)gestandaardiseerde observatie en
gestructureerde interviews te beschrijven.
- verschillende soorten indirecte methoden van gestandaardiseerde observatie te
beschrijven.
- het verschil te benoemen tussen observaties als onderdeel van het diagnostisch proces
en professionele observaties.
- de bekende oorzaken van fouten te beschrijven bij ongestandaardiseerde observaties.
- de beschreven testen met de belangrijkste COTAN-beoordeling te benoemen.
, Psychodiagnostiek in de klinische psychologie
De cursus bestaat uit een theorie- en praktijkgedeelte. Op deze manier verkrijg je kennis en
inzicht op het gebied van diagnostiek en heb je vaardigheden verkregen voor het toepassen.
Week 1 – Psychodiagnostiek.
Psychodiagnostiek is een belangrijk onderdeel van de taak van psychologen die in de
praktijk werkzaam zijn. De Bruyn (1988) definieert psychodiagnostiek als het op
wetenschappelijke verantwoorde wijze verzamelen van informatie omtrent de persoon en zijn
situatie met het oog op het nemen van beslissingen. Diagnostiek is dus geen doel op zich
maar een middel.
In de klinische psychologie zijn beslissingen vaak gericht op het verbeteren van psychische
en/of psychosociale toestand van een persoon en zijn omgeving (hulpverlening en
begeleiding). De behoefte aan dit type beslissingen komt voort uit een vraag.
De diagnosticus moet in de eerste plaats goed op de hoogte zijn van de inhoudelijke
theorieën van zijn vakgebied, en in de tweede plaats verstand hebben van de verschillende
onderzoeksmiddelen die hem ter beschikking staan bij het onderzoek. Bovendien moet de
diagnosticus omtrent de nauwe interactie met personen zelf goed met de verschillende rollen
om kunnen gaan en de cliënt hierbij kunnen begeleiden. Daarnaast moet de diagnosticus
zich bewust zijn van valkuilen, bijvoorbeeld dat niet altijd duidelijk is wie nu eigenlijk de
hulpvrager, de cliënt of de opdrachtgever is, en wiens belangen prioriteit hebben. Tot slot
moet de diagnosticus verstand hebben van besliskunde, en van psychodiagnostiek.
Theorie Week 1 – H1 en H2.
>Samenvatting H1 – Inleiding: psychodiagnostiek binnen de klinische psychologie.
Psychodiagnostiek binnen de klinische psychologie kan in verscheidene werkvelden worden
uitgevoerd, zoals binnen praktijken voor basis en gespecialiseerde ggz, ziekenhuis,
revalidatiecentrum of verpleeghuis. De aard van de diagnostiek kan hiertussen verschillen.
De verschillen binnen basis en gespecialiseerde ggz zijn vooral toe te schrijven aan de aard
en ernst van de problematiek. De basis ggz biedt hulp aan cliënten met relatief enkelvoudige
psychische problematiek, en cliënten die lijden aan meer complexe en chronische
aandoeningen bij wie de focus ligt op herstel.
Binnen de klinische setting zijn ruwweg 4 typen psychologen te onderscheiden: de
basispsycholoog, de gezondheidszorgpsycholoog, de klinisch (neuro)psycholoog, en de
psychotherapeut. De titel basispsycholoog is niet beschermd. De andere 3 vereisen een
postdoctorale opleiding en vallen onder de Wet BIG.
Psychologen binnen de gezondheidszorgpsychologie richten zich op relatief normale
psychosociale gedragsaspecten in relatie tot gezondheid en ziekte. Psychologen binnen de
klinische setting houden zich bezig met afwijkend en slecht aangepast (disfunctioneel)
gedrag.
Een cliënt kan zelf contact opnemen met een psycholoog of doorverwezen worden. Een
erkend verwijzer is een huisarts of medisch specialist. Een verwijzing is nodig voor
vergoeding door de ziektekostenverzekering. Het psychodiagnostisch onderzoek wijst uit of
de cliënt aan het juiste adres is. De keuze om wel of niet verder door te verwijzen wordt in
overleg met de cliënt genomen en is afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek,
de doelstellingen van de instelling, en de expertise van de psycholoog. Bij een interne
doorverwijzing kan worden gekozen om het vervolgtraject voort te zetten binnen een andere