Bestuursrecht - Rechtsgeleerdheid
Week 1
Literatuur
Bestuursrecht I: hoofdstuk 3 (De verlening van bestuursrechtelijke bestuursbevoegdheid)
Bestuursrecht I: hoofdstuk 7.4 (Beslissingsruimte)
Bestuursrecht:
Bestuursbevoegdheden
- ordenden:
Bijvoorbeeld art. 172 Gemeentewet, de burgemeester is belast met de handhaving van de openbare
orde. Dit is dus een ordende taak.
- presterend:
Bijvoorbeeld sociale zekerheidsuitkeringen, sociale zekerheden als bijvoorbeeld in de participatiewet
(art. 40 participatiewet) behoeftige hebben recht op een bijstandsuitkering. Als burger heb je recht
op bijstand van de overheid.
- arbitrerend:
Houdt in dat je als overheid dat wat er is dat je dat zo goedmogelijk verdeeld. Bijvoorbeeld art. 7
huisvestingswet (als je een woning vindt mag je daar niet zomaar in wonen, omdat je een vergunning
hebt dit om te voorkomen dat woonruimte voorraad verdeelt wordt dat iedereen aan zijn trekken
komt. bijvoorbeeld het staan op een wachtlijst waarbij de duur van de inschrijving van belang is.
Relatieve verboden:
Bijvoorbeeld art. 151a Gmw. > art. 3.27 APV Amsterdam. Je mag pas bouwen als je een
bouwvergunning hebt. Bijvoorbeeld de afschaffing van het boordeelverbod. Art. 151a Gmw, de raad
kan een verordening vast stellen tot het verrichten van bedrijfsmatig uitvoeren van seksuele
handeling. De gemeenteraad kan dus bepalingen maken over bordelen door vergunningsvereiste,
ter regulering en er ter ordening. De gemeente kan aan het verkrijgen van een vergunning allerlei
eisen en voorwaarden stellen om zo wanorde te voorkomen.
Legaliteitsbeginsel:
- Het legaliteitsbeginsel houdt in dat voor de bevoegdheid van bestuursorganen tot het nemen
van besluiten waarbij eenzijdige belangen van de burger kunnen worden geschaad, dus negatief
overheidsoptreden, steeds een wettelijke grondslag vereist is. Hierbij is in dit verband de
uitspraak van de ABRvS 9-12-2015 interessant.
- Ook voor positief overheidsoptreden is vaak een wettelijke grondslag vereist. Zo is in art. 4:23
Awb bepaald dat een bestuursorgaan slechts subsidie kan verstrekken op grond van een wettelijk
voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
- Het legaliteitsbeginsel gaat over twee dingen: ten eerste moet alles wat de overheid doet,
gebaseerd zijn op de wet. Ten tweede mogen (de meeste) nieuwe wetten niet met
terugwerkende kracht worden toegepast.
- Er moet dus een grondslag zijn voor een publiekrechtelijke bestuursbevoegdheid. Je moet een
basis kunnen vinden in de wet.
,Legaliteitsvereiste of -beginsel?:
Art. 5:4,1 Awb: sanctiebevoegdheid> bij of krachtens de wet
Art. 5:4,2 Awb: overtreding bij of krachtens wettelijk voorschrift
Art. 4:23 Awb: subsidieverstrekking o.g.v. een wettelijk voorschrift
Art. 104 Gw: rijksbelastingen geheven uit kracht van een wet.
1. Gedeeltelijk harde eis; verder beginsel
2. Vooral gericht op bevoegdheid
- soms is het een vereiste en soms is het een beginsel in het bestuursrecht. Bijvoorbeeld art. 20
GW volgt een wettelijk voorschrift.
- specifieke wettelijke bepalingen: art. 20 GW, belastingwet, art. 4:23 subsidie veronderstelt een
wettelijk voorschrift, art. 5:4 de bevoegdheid tot opleggen van bestuurlijke sanctie voor zover ze
bij wet is toegelaten.
- belastend/ingrijpend overheidsoptreden
- presterend overheidsoptreden.
ABRvS 9 dec. 2015
• intrekking Havo-diploma door rector wegens fraude
• geen expliciete wettelijke bevoegdheid (Wet op het voortgezet onderwijs)
• strijd met het legaliteitsbeginsel?
ABRvS 9 dec. 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3729), AB 2017/27
• ABRvS: rector kan in dit geval, ook bij het ontbreken van een uitdrukkelijke wettelijke grondslag,
niet de bevoegdheid worden ontzegd het besluit tot het verstrekken van het havo-diploma in te
trekken. Omdat app. over de opgaven van deze vakken beschikte en de inkeerregeling publiekelijk is
bekendgemaakt, kende hij de gevolgen van zijn handelen, zodat de intrekking ook niet in strijd is
met de rechtszekerheid.
• De rector heeft voorts het belang bij het veiligstellen van de waarde en betrouwbaarheid van
afgegeven diploma’s zwaarwegender kunnen achten dan het belang van [appellant] bij het
behouden van zijn diploma. Nu app. geen gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling, heeft hij
willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn diploma zou worden ingetrokken.
Reikwijdte van het legaliteitsbeginsel:
- In hoeverre is een wettelijke grondslag vereist voor de uitoefening van een bestuursbevoegdheid?
- Aangenomen wordt echter dat het bestuursrechtelijke legaliteitsbeginsel in ieder geval betekent
dat de uitvoerende macht uitsluitend die bevoegdheden bezit die haar uitdrukkelijk door de
(Grond)wet zijn toegekend.
Grondslag voor een publiekrechtelijke bestuursbevoegdheid:
- Een bevoegdheid ontleend aan een wettelijk voorschrift: een publiekrechtelijke bevoegdheid wordt
in beginsel aan een bestuursorgaan toegekend bij wettelijk voorschrift. Met wettelijk voorschrift
wordt bedoeld een wet in materiele zin: een bevoegdheid moet een grondslag in een algemeen
verbindend voorschrift (AVV) hebben. Dat kan een formele wet zijn, maar ook een lagere regeling.
- uitdrukkelijke toekenning (attributie) door de wetgever vinden we bijvoorbeeld in voorschriften
die vaststellen dat een bestuursorgaan een bepaalde rechtshandeling ‘’kan’’ verrichten of dat het
een bestuursorgaan is ‘’bevoegd’’ iets te besluiten.
- anderzijds zijn er vaak bepalingen waarin op meer verscholen wijze een bevoegdheid wordt
verleend. De wetgever gebruikt dan een formulering waarin niet met zoveel woorden een
bevoegdheid wordt toegekend, maar die toch wijst op attributie van een bevoegdheid. Een
voorbeeld hiervan is dat een wettelijk voorschrift bepaalt dat een handeling ‘’verboden is zonder
vergunning’’ van een daarbij aangewezen bestuursorgaan. Problematisch is daarbij soms dat het
wettelijk voorschrift dat aan een bevoegdheid ten grondslag ligt zo ruim is geformuleerd dat op basis
daarvan slecht is vast te stellen of in een concreet geval een bevoegdheid wordt verleend.
,- een geïmpliceerde bevoegdheid tot intrekking of wijziging: de bevoegdheid tot wijziging van een
besluit ligt over het algemeen als geïmpliceerde bevoegdheid tot het nemen of weigeren van het
besluit. Dat geldt in beginsel ook voor de bevoegdheid tot besluiten tot intrekking, mits dit besluit
niet op andere gronden wordt gebaseerd dan een besluit tot weigering.
- Het legaliteitsbeginsel, het systeem van de wet of de aard van het besluit kan zich verzetten tegen
het in een bepaald geval aanvaarden van een geïmpliceerde bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
Dan is er wel een uitdrukkelijke wettelijke grondslag nodig. Een voorbeeld waarbij het systeem van
de wet zich verzet tegen en geïmpliceerde bevoegdheid is wanneer een wettelijk voorschrift precies
omschrijft in welke gevallen een besluit kan worden ingetrokken. In dat geval kan daaruit a contrario
worden afgeleid dat het niet is geoorloofd om in de niet genoemde gevallen een (geïmpliceerde)
bevoegdheid tot intrekking aan te nemen.
- bevoegdheid, ontleend aan een vergunningsvoorschrift: soms wordt een bestuursrechtelijke
bevoegdheid toegekend in een vergunningsvoorschrift. Dit gebeurt als in het voorschrift is bepaald
dat de vergunningshouder moet voldoen aan eisen die een in dat voorschrift aangewezen
bestuursorgaan kan stellen. Dat bestuursorgaan kan dan aan het voorschrift de bevoegdheid
ontlenen om eisen te stellen aan de vergunninghouder.
- een bevoegdheid, ontleend aan ongeschreven recht: in uitzonderlijke gevallen zal een
bestuursorgaan zich kunnen beroepen op een ongeschreven rechtsgrondslag. Strikt genomen is dit in
strijd met het legaliteitsbeginsel, maar als aan een ander beginsel meer gewicht toekomt, moet van
het legaliteitsbeginsel kunnen worden afgeweken. Een voorbeeld daarvan is het noodrecht. Hiervan
is sprake als door buitengewone omstandigheden het wettige overheidsgezag niet kan functioneren,
terwijl dringende algemene bepalingen bestaan die moeten worden beschermd. Met beroep op
noodrecht (en dus ongeschreven recht) kan een bestuursorgaan juridisch geldende besluiten nemen.
beslissingsruimte bij de bevoegdheidsuitoefening:
Bevoegdheidsverkrijging en –spreiding:
Attributie:
- Attributie is het schappen van een nieuwe bevoegdheid. In tegenstelling tot de rechtsfiguren
delegatie en mandaat is attributie niet in de Awb gedefinieerd. Dat is in zoverre te verklaren dat
attributie van een bevoegdheid – gelet op het legaliteitsbeginsel – op een wettelijk voorschrift
gebaseerd dient te zijn. dit kan een wet in formele zin zijn, maar ook een lagere regeling (zoals
een APV). Attributie is dan ook in zoverre een ‘daad van wetgeving’ die in beginsel buiten het
kader van de Awb valt.
- Bestuursbevoegdheden worden vaak geattribueerd aan bestuursorganen van de Staat, de
provincies en de gemeenten. Deze bestuursorganen (zoals de regering en de ministers op et niveau
van de Staat, gedupeerde staten op provinciaal niveau en het college van B&W op gemeentelijk
niveau) kunnen ter verantwoording worden geroepen door vertegenwoordigende organen, zoals de
Tweede Kamer, provinciale staten en de gemeenteraad. Soms wordt zo’n bestuursbevoegdheid bij
formele wet aan de zojuist genoemde bestuursorganen geattribueerd.
- bestuursbevoegdheden van provinciale en gemeentelijke bestuursorganen kunnen echter ook bij
provinciale of gemeentelijke verordening (doorgaan de APV) worden geattribueerd. Voor zover
bevoegdheden bij provinciale of gemeentelijke verordeningen worden geattribueerd, moeten
daarbij wel de grenzen in acht worden genomen die voortvloeien uit hogere rechtsregels. Zo moet
de bevoegdheidsverdeling zoals die in de Provw en de Gemw voor de provinciale en de
gemeentelijke bestuursorganen besloten ligt, worden geaccepteerd.
Wetgevende bevoegdheid: bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften te maken die
iedereen binden, omdat ze binden moet afkomstig zijn van wetgever.
, Bestuursbevoegdheid is om in een concreet geval een beslissing te nemen bijvoorbeeld beschikking
vergunning, subsidie et cetera.
Attributie aan zelfstandige bestuursorganen:
- Zelfstandige bestuursorganen zijn bestuursorganen die geen verantwoording zijn verschuldigd
aan de vertegenwoordigende organen van de Staat, een provincie of een gemeente en die
evenmin hiërarchisch ondergeschikt zijn aan bestuursorganen die wel ter verantwoording kunnen
worden geroepen. Aan ZBO’S kunnen ook bevoegdheden worden geattribueerd. Voorbeelden
hiervan zijn onder andere de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten die op
grond van de wet op het financieel toezicht diverse vergunningen en ontheffingen kunnen
verlenen.
- Zelfstandige bestuursorganen zijn niet aan een minister ondergeschikt, waardoor een minister in
beginsel niet voor hun handelen door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen. Dit
vermindert de mogelijkheid tot parlementaire controle. Met het oog hierop is de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen in het leven geroepen. Deze wet kent de ministers onder wier
verantwoordelijkheid de ZBO’S werken diverse bevoegdheden toe om invloed uit te oefenen op
hun werkwijze en beslissingen. Voor het al dan niet uitoefenen en de wijze van uitoefenen van
deze bevoegdheid kan de minister door het parlement ter verantwoording worden geroepen.
Attributie aan ambtenaren:
- Het komt soms voor dat een bestuursbevoegdheid wordt geattribueerd aan ambtenaren. Een
voorbeeld is de bevoegdheid tot het opleggen van belastingaanslagen, die in art. 11 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is geattribueerd aan de belasting inspecteurs.
- Er zijn verschillende redenen om bevoegdheden aan ambtenaren te attribueren:
a. Vanwege het grote aantal te nemen besluiten (zoals bij het opleggen van belastingaanslagen).
Het is dan niet realistisch dat een bestuursorgaan (de minister) die besluiten allemaal zelf zal of kan
nemen;
b. Vanwege de voor het nemen van een beschikking vereiste vaktechnische deskundigheid,
waarvan iedere burger begrijpt dat het ‘eigenlijke’ bestuursorgaan die niet bezit. Dan ligt het voor
de hand de bevoegdheid rechtstreeks aan een ambtenaar te attribueren (zoals bij de bevoegdheid
tot het opleggen van belastingaanslagen);
c. vanwege de praktische noodzaak om terstond op te kunnen treden; dat is bijvoorbeeld het
geval als aan een weggebruiker in het belang van de veiligheid van het verkeer een bevel, zoals
een rijverbod, wordt gegeven op grond van de WVW 1994. Het is niet goed denkbaar dat zo’n
bevoegdheid aan een ander dan de (opsporings)ambtenaar zelf zou toekomen.
- Attributie aan een ambtenaar brengt mee dat deze een nieuwe bevoegdheid krijgt die hem
exclusief toekomt, en dat hij daarmee een a-bestuursorgaan wordt. De belastinginspecteur is dus
zowel bestuursorgaan met een eigen, exclusieve bevoegdheid als ambtenaar die onder
verantwoordelijkheid van de minister van Financiën werkt. Er ligt een probleem besloten in deze
enigszins tegenstrijdige positie: enerzijds heeft een geattribueerde ambtenaar een eigen exclusieve
bevoegdheid, anderzijds is en blijft hij ondergeschikt aan het bestuursorgaan onder
verantwoordelijkheid waarvan hij werkzaam is. De vraag is dan of aan een ambtenaar aan wie een
bevoegdheid is geattribueerd, op grond van zijn ondergeschikte positie, met betrekking tot het
uitoefenen van de geattribueerde bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen kunnen
worden gegeven. Toegespitst op de belastinginspecteur: is de minister van Financiën bevoegd om
aan de inspecteur instructies te geven inzake het opleggen van individuele belastingaanslagen?
- De heersende opvatting is dat attributie van een bestuursrechtelijke bevoegdheid aan een
ambtenaar niet de hiërarchische bevoegdheid tot het geven van algemene en bijzondere
aanwijzingen doorbreekt. Attributie aan ambtenaren vindt over het algemeen immers niet plaats om
hen een onafhankelijke positie ten opzichte van bestuursorganen te geven, maar uitsluitend
vanwege bovengenoemde drie redenen. Het ontkennen van een bevoegdheid om algemene en
bijzondere