Materieel Strafrecht -
Rechtsgeleerdheid
1) Inleiding Materieel Strafrecht – Strafbaar feit.
Drie dimensies van het strafbare feit;
1) Historische strafbare feiten = de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidende
tot een bepaald ongewenst resultaat. Het is een strafbaar feit omdat de wet dit als zodanig
noemt en omschrijft.
2) Wettelijke strafbare feiten = de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke
strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het Wetboek
van Strafrecht van toepassing zijn.
3) Juridische strafbare feiten = in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden
voor strafbaarheid ontwikkeld, die nadere condities inhouden om een wettelijk strafbaar feit
ook inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.
Typen delictsomschrijvingen;
1) Commissie- en omissiedelicten.
Commissiedelict = de gedraging die in de delictsomschrijving die bestaat uit een handelen,
een doen. Het is strafbaar om te handelen in strijd met de verbiedende norm.
Omissiedelict = de gedraging die in de delictsomschrijving die bestaat uit een niet-
handelen, een niet-doen. Het is strafbaar om te onthouden in strijd met de
gebiedende norm.
Oneigenlijk (c)om(m)issiedelict = commissio per ommissionem = het geval waarin iemand
de wettelijke omschrijving van een commissiedelict vervult door niet handelen, nalaten.
2) Materieel en formeel omschreven delicten.
Formeel omschreven delicten = het handelen in de delictsomschrijving is scherp,
getypeerd, specifiek aangeduid, naar het gevolg omschreven.
3) Krenkings- en gevaarzettingsdelicten.
Krenkingsdelicten = de daadwerkelijke krenking van een rechtsgoed is voldoende om te
kwalificeren als een strafbaar feit.
Gevaarzettingsdelicten = het in het gevaar brengen van een rechtsgoed is voldoende om te
kwalificeren als een strafbaar feit.
1) Inleiding Materieel Strafrecht – De vier materiële vragen.
De vier hoofdvragen/materiële vragen van artikel 350 Sv.
1) Is bewezen dat het feit, zoals ten laste gelegd, daadwerkelijk door de verdachte is begaan?
2) Indien bewezen, welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde op?
3) Indien het feit strafbaar is, is de verdachte strafbaar?
4) Indien de verdachte strafbaar is, welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd?
De eerste drie vragen moeten door de rechter worden beantwoord met ‘ja’ voor er over
wordt gegaan op de beantwoording van de laatste vraag.
,Ad 1) Is bewezen dat het feit, zoals ten laste gelegd, daadwerkelijk door de verdachte is
begaan?
Er wordt gekeken naar de feitelijke gedraging zoals deze is opgenomen in de tenlastelegging.
De bestanddelen uit de tenlastelegging zullen op grond van het wettelijk bewijsrecht en op
grond van de overtuiging van de rechter bewezen worden verklaard.
Is het antwoord op de vraag ‘nee’? Dan leidt dit tot vrijspraak. Artikel 352 lid 1 SV
Ad 2) Indien bewezen, welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde op?
Betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde. Er kunnen zich hierbij kwesties rondom
de interpretatie van bepaalde wettelijke termen.
Bij deze vraag moet ook gekeken worden of er een geldig beroep op een
rechtvaardigingsgrond gedaan kan worden.
Is het antwoord op de vraag ‘nee’? Dan leidt dit tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Artikel 352 lid 2 SV
Is het bestanddeel wederrechtelijkheid opgenomen en er wordt een geldig beroep op een
rechtvaardigingsgrond gedaan? Dan leidt dit tot vrijspraak.
Ad 3) Indien het feit strafbaar is, is de verdachte strafbaar?
Als de verdachte schuldig wordt bevonden aan het strafbare feit betekent dit dat hij
verwijtbaar heeft gehandeld.
Bij deze vraag moet ook gekeken worden of er een geldig beroep op een
schulduitsluitingsgrond gedaan kan worden.
Is het antwoord op de vraag ‘nee’? Dan leidt dit tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Artikel 352 lid 2 SV
1) Wettelijke schuldvormen – Opzet.
Opzet = dolus = de wil om te doen en te laten die daden die bij wet verboden/geboden zijn.
1) Bewust handelen
2) Willens en wetens handelen; het willen en weten van het teweegbrengen van de strafbare handeling.
3) Feitelijke strekking van de gedraging kennen en willen
4) Concrete relatie tussen psyche en daad constateren
Kleurloos opzet = voor het aanwezig zijn van opzet is niet vereist dat wordt vastgesteld dat
de verdachte wist dat wat hij deed strafbaar is.
Opzet is geen aansprakelijkheid op basis van;
- Handelen met een bepaald motief, behalve als de wetgever dit verlangt.
- Bewust de wet overtreden = boos opzet, behalve als de wetgever dit verlangt.
- Handelen met een bepaalde mate van ernst.
Opzet en de plaats binnen de delictsomschrijving;
De wettelijke varianten van opzet; wetende en/of wetende dat, kennis dragende dat.
De ingeblikte varianten van opzet; wegnemen, mishandelen, binnendringen, deelnemen etc.
, De gradaties van opzet;
Opzet is moeilijk om te bewijzen omdat het een psychisch bestanddeel betreft, je weet niet
precies wat de verdachte denkt/heeft gedacht. Er zijn meerdere gradaties zodat het
bewijzen makkelijker gemaakt wordt.
Opzet met bedoeling/vol opzet.
Het willens en wetens (volledig bewust) handelen, handelen overeenkomstig bedoeling.
Willen = volitief, weten = cognitief
Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn = dolus indirectus.
Het willens en wetens handelen met primair beoogd gevolg terwijl een ander, niet primair
beoogd gevolg, zeker intreedt. Dat andere gevolg vloeit noodzakelijkerwijs zeker voort uit de
handeling zodat de betrokkene zich ervan bewust is geweest.
Er treedt een bepaald gevolg in waarop de opzet niet gericht was. (Brandstichting boot
voorbeeld)
Voorwaardelijk opzet.
Het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt = de
ondergrens van opzet. Als het gevolg intreedt, het gevolg op de koop toenemen.
De vereisten zijn;
1) Een aanmerkelijke kans.
2) Bewust.
3) Aanvaarden.
(Altijd alle voorwaarden aflopen, ook als het bij een eerdere al misloopt)
Ad 1) Een aanmerkelijke kans. De risicocomponent
HIV-I arrest r.o. 3.6
Het moet hierbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te
achten.
Aanmerkelijke kans II-arrest r.o. 5.3.2
Onder de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan; de
in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
- Algemene ervaringsregels
- Mate van waarschijnlijkheid
- Aard van de gedraging
- Omstandigheden waaronder de gedraging is verricht
!!De factoren noemen die een rol spelen!!
Ad 2) Bewust. De kenniscomponent
HIV-I arrest r.o. 3.6
“Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is, dan wel bij
hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke
kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook
sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans
op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg
niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft
gehandeld.”