Samenvatting Organisatietheorie
,Hoorcollege 1 (06-02-2020)
Inleidend college
Tentamen: helft meerkeuze, helft open vragen. Klassieke teksten zijn ook tentamenstof.
Model om naar organisaties te kijken
Belang van een organisatie: organisaties zijn relevant. Er is bijna niks in ons leven waarvan organisaties niet
bij betrokken zijn (van geboorte tot dood). Wij leven in een organisatiemaatschappij. Wat wij willen als
maatschappij is dat die organisaties hun best doen, dat zij producten en diensten leveren dat de moeite waard
is. Hoe kunnen organisaties een bijdragen leveren aan de samenleving?
- Je hebt ze nodig voor het leveren van producten en diensten
- Ze leveren een maatschappelijke bijdrage
- Ze veroorzaken allerlei problemen
- Je hebt ze weer nodig om die problemen op te lossen
Omschrijving organisatie: (iedere definitie is anders)
Een organisatie is een groep mensen, die mensen interacteren, tonen gedrag ten behoeve van één of meer
doelen. Hoe zit het met de middelen in de organisatie? Sociaal fenomeen.
Dus: Groep mensen Interactie Doel
4 kernvragen:
Vraag 1: Wat zijn de doelen van een organisatie?
- Alle organisaties leveren een bijdrage aan de maatschappij. Iedere organisatie heeft een proces
waarmee ze producten en diensten voortbrengen.
Doel: produceren van producten en diensten aan de maatschappij welke producten en diensten,
welke eisen?
- Het voortbrengingsproces van producten en diensten heeft neveneffecten (positief & negatief)
o Positief: werkgelegenheid, sociaal netwerk, bijdragen aan de economie, kwaliteit van arbeid
(zingeving van werk, leren) CSR
o Negatief: milieueffect (vervuiling), stress ervaren door werknemers (negatieve kwaliteit van
arbeid), ongelijkheid, werkeloosheid (van EU naar lagelonenlanden)
- Is er 1 doel die alle organisaties nastreven? Overleven? Continuïteit? Nee, want je hebt tijdelijke
organisaties.
- Als je in organisaties kijkt, heeft iedere individu ook eigen doelen.
Vraag 2: Interacties, welk gedrag? Welke interacties vinden we die organisatorisch interacties zijn?
Welke interacties hebben we het over?
- Basisactiviteiten die iedere organisatie uit moet voeren. Interacties binnen organisaties hebben altijd
effect op de basisactiviteiten.
o Activiteit 1: . Uitvoeren primaire processen. Voortbrengen van producten en diensten
(primaire proces, invoer omzetten in producten en diensten)
o Activiteit 2: Operationeel regelen. Omgaan met verstoringen zodat het primaire proces door
kan gaan. Verstoringen die ervoor kunnen zorgen dat het primaire proces niet door kan gaan
(kassa stuk, medewerker verhinderd).
o Activiteit 3: Stellen van doelen voor de primaire processen. Nadenken over producten en
diensten, de eisen, de positieve bijeffecten, het tegengaan van negatieve bijeffecten.
o Activiteit 4: Zorgen voor voorwaarden waarmee deze activiteiten kunnen worden
uitgevoerd (=design of ontwerp) of inrichtingsregelen. Voorwaarden heb je in een
organisatie, en die gebruik je om activiteiten uit te voeren. 3 klassen van voorwaarden die het
uitvoeren van activiteiten mogelijk maakt:
HR (Human Resources) gemotiveerde mensen, juiste mensen, juiste kennis
, Technologie alle middelen, behalve de menselijke middelen (brede klasse, ICT,
gebouwen, inventaris, machines)
Structuur manier waarop in organisaties, taken zijn gedefinieerd en ten opzichte
van elkaar gekoppeld (hiërarchie/platte organisatie). Zorgen voor een goede structuur,
voldoende adequate middelen, mensen die de juiste kennis hebben (alle taken die die
mensen hebben, koppeling tussen die taken).
Stellen doelen
Zorgen voor voorwaarden infra
Operationeel regelen
invoer Primaire processen uitvoer
Figuur 1: Vier organisatie-activiteiten + rol infrastructuur.
Infrastructuur= het geheel van HR, Technologie & Structuur op een bepaald moment (3 voorwaarden:
mensen, middelen en taken). Voorwaarde voor de organisatie, een van die voorwaarde is design en verbetert
dus ook de infrastructuur (er is dus sprake van een cirkel). Infrastructuur is een resultaat van de
activiteiten, maar ook een voorwaarde voor het uitvoeren van die activiteiten.
Taak= Wie wat moet doen, met behulp van welke middelen om bepaalde doelen te realiseren.
Vraag 3: Wat zijn invloeden op interacties? Zodat de doelen kunnen worden gerealiseerd
3 klassen van invloeden op de interacties:
1. Infrastructuur
2. Cultuur
a. Cultuur= geheel van normen en waarden dat bepaald gedrag, en dat gedrag stuurt. Normen
en waarden zijn informeel. Ideeën over hoe je je dient te gedragen binnen een organisatie.
Door interacties stabiliseert er een bepaalde cultuur. Een cultuur heeft consequenties voor alle
4 de activiteiten. Cultuur is zowel resultante als voorwaarde.
, Gedrag:
Stellen doelen
cultuur
Zorgen voor voorwaarden
Operationeel regelen infra
invoer Primaire processen uitvoer
Figuur 2: Cultuur en infrastructuur: resultaat van gedrag en beïnvloedende factor
3. Omgeving
a. Waar bestaat die omgeving uit? Hoe is die omgeving van invloed? Veel factoren en
kenmerken die van invloed zijn op activiteiten in de organisatie. De omgeving is alles wat
buiten de groep mensen zit)
i. Belanghebbenden: Klanten, leveranciers, financiers
ii. Ontwikkelingen: Economisch, Technologisch, Sociaal
iii. Eigenschappen: Dynamiek en complexiteit van de omgeving (van hoog tot laag)
Interactiepremissen/ invloed op interacties= sociaal gedeelde oriëntatiepunten voor de productie van
interacties (je doet wat er van je verwacht wordt)
De omgeving is op zes verschillende manieren van invloed op de organisatie:
1. Via de output/ doelen van de organisatie. (Neemt producten en diensten af; “ontvangt”
maatschappelijke bijdrage)
2. Via de input van de primaire processen, omgeving levert daar bijvoorbeeld grondstoffen voor
3. De omgeving heeft ook invloed op de keuzes m.b.t. de infrastructuur: ze levert bijvoorbeeld
financiering voor de infrastructuur en ook kapitaalgoederen/arbeidskrachten waarmee de
infrastructuur wordt gebouwd;
4. De organisatie bevindt zich in een markt (met andere aanbieders/ concurrenten) waarmee
rekening gehouden moet worden (bijvoorbeeld bij het stellen van doelen);
5. Er spelen allerlei maatschappelijke en (macro)economische ontwikkelingen die van invloed zijn
op de vier activiteiten.
a. Bijvoorbeeld als andere zaken door de maatschappij van waarde worden gevonden; kan dat
een invloed hebben op de doelen die worden gesteld;
b. Door de crisis kunnen bepaalde infrastructurele elementen niet meer voorhanden zijn of
worden gekocht; of moet het doel worden gewijzigd.
6. De relevante omgeving kan (voor verschillende organisaties) andere eigenschappen hebben (wel
of niet dynamisch/ complex)