Les 1
2.2 Welke taakgerichte en welke affectieve doelen heb je bij de voorlichting aan Durya?
-goeie informatie en communicatie, patiënten medische termen leren, reflecteren, voor en nadelen
vertellen.
-Instrumenteel/taakgericht gedrag, affectief gedrag, zelfmanagement, non-verbaal, shared decision
making en vakjargon.
Les 2
Studenten kennen de kenmerken van baby’s op het vlak van de motorische ontwikkeling,
zodanig dat de studenten een van Wiechenschema kunnen interpreteren.
-Het van Wiechenschema is een van de meest gebruikte hulpmiddelen in de kindergeneeskunde om
de psychomotore ontwikkeling van het kind te scoren. Er wordt gescoord op verschillende punten,
zoals taalgebruik, motoriek en sociale interactie. Een kind kan per onderdeel 0, 1 of 2 punten krijgen,
daarna worden de scores opgeteld. Een normale score voor een kind van 14 maanden ligt tussen de
15 en 20.
-Van wiechen wordt gemeten op fijne motoriek, adaptatie, persoonlijkheid en sociaal
gedrag/communicatie en grove motoriek
- onderzoek van en zuigeling met een normale ontwikkeling
Studenten kennen globaal de kenmerken van baby’s op het vlak van sociaal-emotionele en
cognitieve ontwikkeling (zoals behandeld in de kennisclips).
-ervaring opdoen en zelf ontdekken. Conditionering: dan leer je dat een situatie een andere
situatie voorspeld. Sociaal conditionering: dan reageert het kind op de reactie van een ander
zoals de spin, bij een onbekende situatie de reactie van de zorgdrager op die situatie gebruikt
om te leren over de situatie.
-sociaal refereren: gaat het kind actief opzoek naar de reactie van de ouder en gebruikt dat
als informatie dat de keuze kan maken
-assimilatie: kennis wordt ingepast in een bestaand schema
-accommodatie: schema wordt aangepast op nieuwe kennis
Studenten kunnen ouders voorlichten over normaal motorisch gedrag van baby’s.
-sensorimotor stadium: gericht op de zintuigen en bewegen, leren van interactie met de
fysieke wereld. Symbolisch leren denken
-conceptontwikkeling: kenmerken van voorwerpen. Objectpermanentie: besef dat dingen
ook blijven bestaan als je ze niet meer waarneemt.
-categorisering: dat ze kenmerken van voorwerpen gebruiken om te bepalen of dingen bij
elkaar horen of niet.
,-psychologische domeinen:
Emotioneel: gevoel
Cognitief: denken en redeneren
Sociaal: relatie met anderen
Taal: gebruik en begrip van taal
Identiteit: besef en beeld van zichzelf
-Kritische periode voor specifieke ontwikkelingen
-ontwikkeling binnen één domein afhankelijk van andere domeinen
-hersenontwikkeling: bepalend voor informatieverwerking
Al vanaf de geboorte vindt er wisselwerking plaats tussen de rijping van de hersenen en
ervaring die het kind opdoet
-ontwikkeling van de waarneming: bepalend voor de informatie die binnenkomt
Voorkeuren voor de stem van de moeder en baarmoeder geluiden
-lichamelijke/motorische ontwikkeling: bepalend voor het vermogen te handelen
-De organische benadering Bij dit perspectief vormt een kans die energie oplevert de aanleiding om
het anders te doen. De verandering gaat over ’willen’ en wordt geleid door de innerlijke overtuiging
dat het mooier, slimmer, sneller of beter kan. Het gaat dan om een sense of beloning.
- Bij de mechanische benadering vormt iets dat problematisch is en energie kost de aanleiding om
het anders te doen. De verandering gaat over ‘moeten’ en wordt ingegeven door de
omstandigheden.
Les 3
Studenten kunnen beschrijven wat normaal huilgedrag is voor een baby.
Uit onderzoek naar de prevalentie van huilen blijkt dat vanaf de geboorte de totale duur van het
huilen langzaam toeneemt. Rond de leeftijd van 6-8 weken wordt een piek bereikt, die in onze
samenleving gemiddeld 2-2,5 uur per dag is. Na deze periode neemt de duur van het huilen af tot
vanaf ongeveer 12 weken voor de rest van het eerste jaar een stabiel niveau wordt bereikt van
gemiddeld 1-1,5 uur per dag, met een accent op de avonduren
Na 3 maanden huilen om te communiceren.
-huilen als ze honger hebben, volle luier
-2e piek bij 7-8 maanden (verlatingsangst)
Studenten kunnen ouders voorlichten over normaal huilgedrag en
interventies benoemen bij excessief huilen.
-excessief of overmatig huilen: op het oog gezonde baby huilen gedurende meer dan 3 uur per dag, 3
dagen per week en een periode langer dan 3 weken. Kan eventuele blaasontsteking zijn.
Baby’s zijn overprikkeld en weten niet hoe ze ermee moeten omgaan. Huilen vind vaak aanvalsgewijs
plaats
-interventies: aanbrengen van rust, regelmaat en voorspelbaarheid als eenzelfde aanpak aangevuld
met inbakeren (inwikkelen in doeken) is effectief in het doen afnemen van het huilen. Voorlichting
,geven over huilgedrag, goede troosthouding, geen voedingswisselingen, 24-uurs dagboek, video-
hometraining,
- Emoties in het eerste jaar: Reflexief 0-3 maanden, synchronie 3-6 maanden, interactief 6+
maanden
- Interactie is van levensbelang
- Hechting: emotionele band tussen kind en verzorger
- Ambivalente hechting: gespannen relatie, ontevreden
- Vermijdende hechting: desinteresse, minder bang in afwezigheid
- Gedesorganiseerde hechting: stress en angst rondom zorgvrager, chaotisch, bij misbruik,
trauma
3. Beschrijf hoe veel huilen normaal is voor baby’s van Yaminahs leeftijd?
-1 tot 1,5 uur per dag
4. Beschrijf of je vindt dat Yaminah voldoet aan de criteria voor een huilbaby?
5. Wat voor interventies zou je op basis van de richtlijn aan Durya voor leggen?
-ondersteuning
Les 4
Studenten kunnen de normale groei en ontwikkeling van peuters opvolgen,
zodanig dat ze afwijkende groei kunnen signaleren en anticiperende
voorlichting kunnen geven.
Studenten kennen de kenmerken van peuters op het vlak van de sociaal-
emotionele en cognitieve ontwikkeling. (zoals behandeld in de kennisclips)
Studenten kennen de kenmerken van de communicatieve ontwikkeling van
peuters, zodanig dat ze afwijkingen kunnen signaleren en anticiperende
voorlichting geven.
-Peuterpubertijd is cruciaal voor de persoonlijkheid van een kind, krijgt een beter besef
van zichzelf
Zelfbesef: groeit in de pubertijd, wil andere dingen dan de ouders. Emoties schaamte,
jaloezie, schuld en trots komen erbij. Leert empathie.
Cognitieve ontwikkeling:
-Scheidingsangst/verlatingsangst: ouders uit het zicht vreemde mensen, vreemde
omgeving,
-Oerangsten: onweer/storm, pikkedonker, open vlakten, water vlakten, vreemde dieren
,-Piaget: cognitief
Sensomotorische periode: 0-2 jaar
Pre-operationele periode: 2-7 jaar centratie:het gebruiken van slechts 1 regel
van een situatie conservatie: kwantiteit verandert niet door de vorm te
verander transformatie het proces waarin de ene toestand in de andere
verandert, symboolgebruik: representaties in je hoofd makenals voorstelling van
iets anders, magisch denken: vanaf 3 jaar, ontstaat doordat ze veel zien,
egocentrisme: denken vanuit je eigen perspectief, artificialistisch denken: alles is
door de mens of een hogere macht dat door de mens gestuurd wordt, gemaakt,
animisme: alles leeft, fysiognomisch: neutrale objecten lijken gezichten te hebben
die emotioneel geladen zijn, finalistisch denken: alles heeft een doel/bedoeling
Concreet operationele periode: 7-11 jaar
Formeel operationele periode: 11+ niet iedereen bereikt dit stadium. Leert
overstijgend denken, abstract redeneren, vermogen logisch redeneren,
hypothetisch deductief redeneren vermogen om probleem op te lossen waarbij
hypotheses of aannames die je hebt getest worden, zodat je vervolgens logische
conclusies kan trekken. Meta cognitie
-eetlust wordt sterk beïnvloedt door stemmingen: moeheid, boosheid en opgewondenheid kunnen
oorzaken zijn van slecht eten.
-Als het kind 2-3 jaar oud is eet het samen met de rest van het gezin.
-Vitamine D word door suppletie op het gewenste niveau gehouden.
Door gebruik van veel suiker, snoep en geraffineerde producten kan de vitamine B1-voorziening in
gevaar komen.
-Ijzertekort kan optreden met anemie als gevolg.
Regelmaat: drie hoofdmaaltijden en op vaste momenten iets tussendoor, met een maximum van
zeven eet- en/of drinkmomenten per etmaal.
Variatie, met ruime hoeveelheden groente, fruit en bruin- of volkorenbrood om de behoefte aan
voedingsstoffen te dekken.
-Na het eerste jaar gaat het kind open en gaat op ontdekkingstocht
Na het tweede jaar staat de ontdekking van het eigen ik en het uitproberen van de eigen wil op de
voorgrond.
Na het derde jaar gaat het kind vragen over het wat, hoe en waarom van dingen hoe het daar zelf in
past. Grote woordenschat
-kenmerk van de lichamelijke ontwikkeling is de groei: het groter worden.
-Bij de groei van kinderen moet niet alleen gekeken worden naar de lengte en het gewicht op een
bepaald moment; belangrijk om te letten op het verloop van de groei in die tijd.
- in het geval van naar boven afbuigen van de groeicurve kan er bv sprake zijn van een tijdelijke
groeispurt, maar ook van een hormonale afwijking.
Bij het naar beneden afbuigen van de gewichtscurve kan er sprake zijn van een mollig kind dat wat
tengerder wordt, maar ook van een nog niet ontdekte lichamelijke ziekte.
-einde van echte baby bij ontwikkelen van eerste tanden en kiezen.
-op de leeftijd van 2,5 jaar hebben de meeste kinderen een volledig melkgebit, dat wil zeggen 20
gebitselementen, 12 tanden, 8 kiezen.
-vanaf het 2e jaar is het advies om tweemaal per dag te poetsen met speciale tandpasta met een lage
dosis fluoride (500-750ppm). De ouder het gebit van een kind tot 10 jaar 1x per dag poetst.
-vanaf 2 jaar op controle bij de tandarts.
-van belang niet vaker dan 7x per dag te eten of te drinken.
,-motorische ontwikkeling vindt plaats onder invloed van een zeer ingewikkeld samenspel van:
Lichamelijke groei en rijping
Rijping van het centrale zenuwstelsel
Ontwikkeling van zintuigen
Ontwikkeling van de evenwichtsorganen
Cognitieve ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
-Taal is opgebouwd uit vier onderdelen: fonologie(ontwikkeling van klanken), syntaxis(de zinsbouw),
semantiek(de betekenis van het gesprokene), pragmatiek(taal in de sociale context)
-bij de ontwikkeling van spraak wordt meestal onderscheid gemaakt tussen het ontwikkelen van
stemgebruik en de ontwikkeling van de articulatie en het vloeiend spreken.
-eerste woorden tussen de 12-18 maanden. 18-24 maanden gaat een kind tweewoordzinnen
vormen door twee woorden bij elkaar te gebruiken. Een kind van 4 jaar spreekt goed verstaanbaar.
-grondregels voor het praten met jonge kinderen:
Korte, goede zinnen, niet te snel spreken, duidelijk spreken
Gebruik van emotionele affectieve toon, luisteren
Verbeteren door het juiste woord zelf te gebruiken, met ja beginnen
-voorlezen is belangrijk. Komen ze te weten hoe de wereld er dichtbij en verder weg uitziet en leren
zich zo te verplaatsen in andere mensen.
-rond de leeftijd van 18 maanden ontstaan soms allerlei angsten voor de omgeving.
-zelfbewustzijn maakt het mogelijk om zichzelf te benoemen.
-aandachtspunten in de benadering en advisering zijn: aansluiten bij de beleving van de ouder, laten
uitpraten en nagaan welke aanpak in het gezin al bedacht en uitgeprobeerd is.
-driftbui ontstaat als door de opwinding het kind zuurstofgebrek krijgt en flauwvalt.
-belangrijk terrein van preventie bij peuters ligt op het gebied van de ongeval preventie.
Belangrijkste ongeval riscio’s zijn de vijf V’s: vallen, vergiftiging, verstikking, verdrinking, verbranding.
Vragen:
-welke vitamine moet de zuigeling die borstvoeding krijgt als supplement toegediend krijgen naast
vitimane D: vitamine K
-welke vitimamine bevordert het transport van calcium door de darmwand en is bevorderend voor
botten en het gebit: vitamine D
-welke aanvullende stof wordt geadviseerd ter voorkoming van cariësproblemen: fluoride
-met hoeveel maanden wordt geadviseerd om te starten met bijvoeding: 6 maanden
-hoe wordt een kind van 1 jaar genoemd: peuter
-welke vitamine worden geadviseerd om tot het 4 e jaar te geven: vitamine D
-welk risico loopt een peuter die weinig slecht eet en daardoor weinig ijzer binnenkrijgt: anemie
,-hoe heet de angst voor nieuwe voedingsmiddelen bij kinderen: neofobie
-hoeveel eet- en drinkmomenten maximaal per dag worden aanbevolen: 7
-wat is de term voor het voeden van een kind zonder rekening te houden met zijn/haar signalen,
maar vooral kijkend naar de klok: mechanistisch voeden
-wat is de naam van de methode om het aanbieden van het eerste vaste voedsel waarbij het kind het
zelf probeert ipv toedienen: rapley-methode
-wat is het beste type voeding voor een pasgeboren baby: borstvoeding
Les 5
Studenten kunnen psychosociale problemen bij kinderen signaleren.
Studenten kunnen voorlichting geven over psychosociale problemen bij
kinderen en hierbij passende interventies.
Het wordt aanbevolen om per genoemde leeftijdsperiode een veelbelovend of valide
instrument te gebruiken als hulpmiddel voor de opsporing van psychosociale problemen
0-4 jaar: kies één van onderstaande instrumenten:
- SPARK voor opvoedings- en ontwikkelingsproblemen (18 maanden)
- DMO protocol voor psychosociale problemen (0-18 maanden)
- BITSEA (valide voor twee jarigen)
- SDQ 3-4 ouderversie (valide voor 3 en 4 jarigen)
4-7 jaar: SDQ 4-17 ouderversie
8-12 jaar: SDQ 4-17 ouderversie
13-14 jaar: kies één van onderstaande instrumenten
- SDQ kindversie
- KIVPA
De SDQ kindversie is een veelbelovend instrument voor kinderen van 15 jaar en ouder en kan
voor de desbetreffende leeftijd gebruikt worden
De SDQ leerkrachtversie is een valide instrument voor kinderen in de leeftijd van 4-7 jarigen
en kan aanvullend (naast de ouderversie) voor deze leeftijdsgroep gebruikt worden.
Wees alert dat een instrument niet het klinisch oordeel kan vervangen, het gebruik van deze
instrumenten is een onderdeel van het totale proces van signaleren. Naast het gebruik van
instrumenten blijft de professionele inschatting en het gesprek met ouder en/of jeugdige van
grote waarde.
Bij het gebruik van vragenlijsten dient aan ouders (mondeling of schriftelijk) uitleg gegeven te
worden over het doel van de vragenlijsten.
Als er naar aanleiding van het gesprek met ouders en/of kind, klinische observatie en/of
score op een vroegsignaleringsinstrument behoefte is aan verheldering van de problematiek
kan een diagnostisch instrument worden ingezet. Gebruik het schema Richtinggevende
diagnostiek (NCJ) om te bepalen welk instrument ingezet kan worden.
, Studenten kennen globaal de kenmerken van kleuters op het vlak van de
sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling (zoals behandeld in het
college).
Studenten kennen de kenmerken van de sociaal emotionele ontwikkeling
van kleuters, zodanig dat ze afwijkingen kunnen signaleren en anticiperende
voorlichting geven.
-Kleuter 4 tot 6 jaar
-cognitie is letterlijk het ken-vermogen en de cognitieve functies zijn: waarnemen/opnemen,
verwerken en opnieuw gebruiken. Taal en denken zijn cognitieve processen.
-op 5-6 jarige leeftijd wordt een indruk verkregen van de cognitieve ontwikkeling van de kleuter.
Fysische eigenschappen(donker, groot, zwaar)
Hoeveelheden
Plaats
Tijd
Ruimtelijke verhoudingen(op, onder, boven voor en achter)
Afstand
-voor het volgen van regulier basisonderwijs geldt als graadmeter:
Een zeker intelligent niveau
Sociale aanpassing aan de groep(risico: dreigend isolement, weerbaarheid, pesten)
Een zekere zelfstandigheid ten opzichte van thuis(risico: bij overprotectie of onveilig
gehechte kinderen)
Taakbesef(risico: concentratieproblemen, trage rijper)
Verminderde speelsheid, toegenomen concentratie en doorzettingsvermogen
-het denken van 5-8 jarigen kenmerkt zich door causaal- magisch en metaforisch denken
, Causaal: legt het kind een oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen die gelijktijdig
plaatsvinden
Magisch: ervaart het kind dat gebeurtenissen plaatsvinden omdat het dat wenst
Metaforisch: leert het kind dat een woord verwijst naar een ander begrip, waardoor de
letterlijke betekenis op de achtergrond komt.
-de leeftijd van 7 jaar scharnierleeftijd, fundamenteel verschil tussen periode daarvoor een
daarna.
-de periode van 7-12 jaar, een belangrijke ontwikkelingstaak is het vormen van sociale indentiteit
-een belangrijke ontwikkelingstaak voor de 4-6 jarige is de overgang in zijn denken van het meer
egocentrisch perspectief naar een breder maatschappelijk perspectief. 9 jaar objectieve
zelfreflectie. 12 jaar in staat om zichzelf te plaatsen in een groter maatschappelijk geheel.
-Een slecht contact met leeftijdgenoten in de basisschoolleeftijd kan een indicator zijn voor
psychische of gedragsproblemen in het verdere leven van het kind.
-locus of control: voor de ontwikkeling van kinderen is het van belang waar het de controle over
gebeurtenissen legt.
-interne factoren: verstandelijke beperkingen. Externe factoren: opvoeding, cultuur,
sociaaleconomische status/traumatische gebeurtenissen kunnen leiden tot een externe locus of
control.
-het is discutabel om bij kinderen te spreken van een persoonlijkheidsstoornis, omdat de
persoonlijkheid nog volop in ontwikkeling is.
- Het vroegtijdig signaleren van kinderen met mogelijke problemen, nu of in de toekomst, op
lichamelijk, sociaal of cognitief gebied of een combinatie ervan is een kerntaak van de JGZ en
verankert in het Basistakenpakket.
- Risicofactoren worden gedefinieerd als ‘kenmerken’ van kind, ouders, omstandigheden of
gebeurtenissen, waarvan een significant causaal verband is aangetoond met latere, minder
wenselijke ontwikkelingsuitkomsten. Risicocumulatie van 4 of meer risicofactoren vergroot
significant de kans op ontwikkelingspsychopathologie.
- Beschermende factoren gedefinieerd als ‘een groep factoren die samengaan met een
verminderde kans op het vertonen van een stoornis, gegeven de aanwezigheid van een
onderkend risico’, verschillen van ontwikkelingsbevorderde factoren als positieve
bejegening.
- Risicokinderen worden gedefinieerd als kinderen die problemen hebben op ten minste twee
van de vier leefgebieden, school, gezin, vrije tijd en gedragsstoornissen, en die daarmee
samenhangend risicogedrag vertonen.
-risicogedrag kan onverdeeld worden naar:
Internaliserende(emotionele) problemen
Externaliserende(gedrags) problemen
Sociale problemen
Ongezonde leefstijl
Frequent ziekteverzuim en schooluitval
Ontwikkelingsachterstand
Opvoedingsproblemen van ouders
-5-15% van de jeugdigen soms aanzienlijke problemen en 2-5% dusdanig ernstig dat dit de
ontwikkeling bedreigt.
Psychosociale problemen: