WEEK 1 – HISTORISCHE WORTELS VAN HET STRAF- EN STRAFPROCESRECHT
Beccaria – Over misdaad en straffen - Het recht om te straffen komt uit de noodzaak om het algemeen welzijn van de burgers te beschermen.
- De enige maatstaf van misdadigheid is de schade die aan de maatschappij wordt toegebracht (schadebeginsel).
- Beccaria noemt drie gevolgen: (1) alleen de wetgever mag straffen vaststellen, (2) iedereen is gebonden aan de
wet en (3) nutteloze, extreme straffen zijn in strijd met de rechtvaardigheid en de aard van het sociaal contract.
- Rechters mogen de wet niet interpreteren, want zij zijn geen wetgever. Pleegt iemand misdaad X, volgt straf Y.
Uit Beijerse & Struijk – De actuele waarde - Moddermans centrale theorie voor zowel de strafbaarstelling als de straf is dat mensen in ontwikkeling zijn en
van Moddermans strafrechtstheorie: dat een inbreuk daarop moet worden beschermd door strafbaarstelling, maar ook de straf zelf mag daar geen
beginselen voor de strafbaarstelling en inbreuk op maken en moet gericht zijn op de terugkeer naar een ‘aan de bestemming beantwoordend leven’.
straf - Modderman pleitte dus voor resocialisatie, wat in die tijd (eind 19 de eeuw) als iets bizars werd beschouwd.
- Alleen dat kan worden bestraft wat ‘onrecht’ is en hierbij moet strafbaarstelling het ultimum remedium zijn. En
de straf mag niet een geneesmiddel worden wat erger is dan de kwaal.
Buruma – Inleiding – 100 jaar strafrecht - Een strafbaar feit is (1) een normovertreding, (2) een menselijke gedraging en (3) schuld van de dader.
- Buruma noemt twee benaderingen op de vraag waarom we straffen: (1) de utilistische benadering vindt de
rechtvaardiging van het straffen in het nut die het oplevert en bij (2) de retributieve benadering wordt de
grondslag van het straffen gelegd in de vergelding van de misdaad.
Foqué – De actualiteit van Montesquieu’s - Belangrijke thema’s volgens Montesquieu: (1) het garanderen van persoonlijke én politieke vrijheid en wel in
staatkundig erfgoed hun onderlinge samenhang. (2) Pluraliteit en dus tegen culturele uniformiteit. (3) Gematigdheid; in een
gematigde staatsvorm moeten de posities van de meerderheid en van de minderheid principieel voor elkaar
inwisselbaar zijn. (4) Macht is op te vatten als het vermogen tot samen handelen in perspectief van een
gemeenschappelijk belang. De trias politica moet dit vermogen tot samen handelen optimaal faciliteren en
garanderen. (5) Het belang van het recht voor het garanderen van een fatsoenlijke samenleving. Het recht is een
geheel van basisverhoudingen in ons bestel en bevat algemene beginselen en grondrechten en is niet zozeer
een geheel van geboden en verboden.
* Groenhuijsen – Strafrechtelijk - Een school kent één of enkele aanvoerders die met een bepaalde denk- of benaderingswijze over het strafrecht
stromenland in 2008 jonge wetenschappers inspireren, die vanuit dat perspectief de punten verder ontwikkelen. De vier scholen zijn
Utrechtse School, Peters, Hulsman en Swart.
- Een stroming kent geen hiërarchie van aanvoerders. De denkwijze en ideeën over het strafrecht zijn meer fluïde
en dus minder vast omlijnd. Een stroming kan binnen een school zijn. De twee hoofdstromingen zijn de
functionele stroom en de tegenstroom. De functionele stroom valt uiteen in de traditionele richting en de
, welzijnsrichting. De juridiseringsrichting behoort tot de tegenstroom. Uiteindelijk verdeelt Groenhuijsen de
traditionele richting onder in het Onderzoeksproject Strafvordering 2001, Internationalisering van de
wetenschappelijke studie van het strafrecht en het herstelrecht.
Foqué & ’t Hart – Beccaria en - Thema’s in het strafrechtelijk denken van Beccaria zijn (1) het maatschappelijk-contracts denken, (2) utilitarisme
Montesquieu (3) proportionaliteit en (4) humanitaire idealen.
- Hoewel het maatschappelijk contract voor Beccaria fundamenteel is, zet Montesquieu zich hier tegen af; hij
vindt niet dat de maatschappij het resultaat is van een door de mens genomen beslissing.
- Bij Beccaria zorgt het utilitarisme voor een balans tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming, bij
Montesquieu zorgt de trias politica voor deze balans. Beiden zijn tegen onbegrensd instrumentalisme.
Rousseau – Het maatschappelijk verdrag - Volgens Rousseau gaat het in een ideale samenleving om (1) het zelfbehoud van mensen en (2) ieders vrijheid.
of beginselen der staatsinrichting - Het maatschappelijk verdrag moet hier voor zorgen: ieder persoon vervreemdt alles wat hij heeft en is aan de
gemeenschap; die gemeenschap aanvaardt ieder persoon met heel zijn hebben en houden als lid van die
gemeenschap. De aldus ontstane collectiviteit noemt Rousseau volk of republiek.
- De gehele gemeenschap (als soeverein) spreken uit wat zij willen en deze gemeenschap (als onderdanen) doen
vervolgens datgene wat zij zelf zeiden te willen. Op deze wijze is voor ieder de vrijheid én het zelfbehoud
gewaarborgd.
- De uitspraken van de soeverein (het gehele volk) over het algemeen belang (van het gehele volk) heten wetten.
- De soevereiniteit is volgens Rousseau onvervreemdbaar en ondeelbaar (alleen het volk beschikt hierover).
Witteveen – De wet als kunstwerk - Twee (van de vijf) regimes die gelden in Nederland zijn (1) Poldermodel; praten met betrokken belangen en de
compromissen die hieruit volgen weer ter discussie stellen en (2) Rechtsstaat; legaliteitsbeginsel, vrijheids- en
sociale grondrechten, trias politica en de onafhankelijke rechtspraak.
- Montesquieu is van mening dat er een principieel verschil bestaat tussen goddelijke en menselijke wetten.
- Goddelijke wetten moeten niet worden toegepast op iets wat met menselijke wetten moet worden geregeld en
vice versa. Beide soorten verschillen in oorsprong, object en aard.
- Montesquieu meent op basis van dit uitgangspunt dat conflicten tussen wereldlijke en geestelijke voorschriften
in een sfeer van wederzijds begrip moeten worden getrokken, waarin dialoog mogelijk is.
, WEEK 2 – STRAFRECHTELIJKE LEGALITEIT, CODIFICATIE EN WETGEVING
Altena – Nullum crimen sine lega certa; - Primaire rechtsregels zijn de regels die mensen verplichten of verbieden op een bepaalde manier te handelen.
onduidelijkheid in het strafrecht op het - Secundaire rechtsregels zijn de regels die bevoegdheden toedelen, waarbij het meer concreet gaat om normen
niveau van primaire en secundaire over de identificatie van primaire normen, de wijziging en de toepassing daarvan.
rechtsregels - Binnen de semantische onduidelijkheid op primair niveau onderscheiden we drie vormen: (1) graduele vaagheid,
wat is bijvoorbeeld stapvoets rijden? (1.5) criteriale vaagheid, welke criteria gelden om onder de reikwijdte van
een bepaalde term/norm te worden geschaard? (2) ambiguïteit, een woord met twee betekenissen, zoals
‘bank’. (3) betwistbaarheid, heeft betrekking op waardegeladen delictsbestanddelen, zoals culpa.
- Daarnaast is er ook nog wetssystematische onduidelijkheid, waarbij bepalingen in de formulering voldoende
scherp zijn afgebakend maar toch, door hun verhouding tot andere bepalingen, geen volledige helderheid
kunnen bieden over het geldende recht: complexiteit in gelede normstelling en inconsequent begrippengebruik.
- Door de toename van het bijzondere strafrecht en Europese/Internationale regelgeving wordt de kans op
normconflicten steeds groter. Dit vergroot de onduidelijkheid op secundair niveau.
- Het artikel wil laten zien dat niet alleen vage wetgeving een bedreiging vormt voor het lex certa-beginsel, maar
dat ook moet worden gekeken naar wetssystematische onduidelijkheid en onduidelijkheid op secundair niveau.
Groenhuijsen – Straf en wet - In art. 1 lid 1 WvSr liggen vier normen besloten: (1) de wetgever mag geen strafbepalingen ex post facto maken,
(2) lex-certa beginsel, (3) de rechter mag een verdachte niet strafbaar verklaren op grond van het ongeschreven
(gewoonte-) recht en (4) de wettelijke strafbepalingen mogen niet analogisch worden toegepast.
- De belangrijkste argumenten voor het bestaan van het legaliteitsbeginsel zijn (1) het schuldgezichtspunt; het
beroep op de schuld als voorwaarde voor strafoplegging, (2) het wetsbegrip; het beschreven rechtsfeit moet
herhaalbaar zijn en het geadresseerde rechtssubject verwisselbaar, (3) het mensbeeld van de homo economicus;
de delinquent vormt het strafrechtelijk fundament voor het legaliteitsbeginsel, (4) het strafbegrip; straf is een
reactie op een schending van de rechtsorde, (5) de rechtsstaatsgedachte; iedere publieke machtsuitoefening
behoort te onderworpen zijn aan rechtsregels, (6) het vrijheidsbegrip; vrijheid als afwezigheid van dwang die
niet berust op enige door de bevoegde wetgever uitgevaardigde regel en (7) het rechtszekerheidsbegrip; je
moet kunnen voorspellen hoe de overheid op bepaalde onrechtmatige daden zal reageren.
Nijboer – De doolhof van de Nederlandse - De beide strafrechtelijke wetboeken zijn ondergesneeuwd onder een grote hoeveelheid ongecodificeerd recht;
strafwetgeving deels in bijzondere wetten en deels in vormen van buitenwettelijk recht.
- Veel ‘nieuw’ recht in bijzondere wetten laten zich niet zo gemakkelijk eenzijdig strafrechtelijk codificeren.
Ouwekerk – Op zoek naar de morele - De rechtsbelangentheorie gaat uit van het idee dat het materiële strafrecht de bescherming van rechtsbelangen
, grenzen van Uniestrafrecht of rechtsgoederen behoort te dienen. Enkel gedragingen die een rechtsbelang of rechtsgoed schenden, lenen
zich voor strafbaarstelling.
- Een benadering gebaseerd op rechtsbelangen sluit goed aan bij de wijze waarop de bevoegdheden van de EU
zijn gefundeerd en vormgegeven, namelijk over de band van doelstellingen, waarden en belangen.
- De centrale stelling van deze bijdrage is dat middels de ontwikkeling van een EU-rechtsbelangentheorie de
morele grenzen van Uniestrafrecht kunnen worden geïdentificeerd.
* Cleiren – De openheid van de wet, de - De primaire (bevoegdheidsverlenende) normen kunnen open zijn. Dit kan ongemakkelijk zijn omdat je (1) zit met
geslotenheid van het recht een probleem bij de machtenscheiding; een macht kan dan te veel naar zich toe trekken en (2) het kan sterk
ingrijpen in de (grond)rechten van verdachten.
- De secundaire (taakstellende) normen moeten deze leemtes opvullen. Artikel 1 Sv is hiermee de ultieme
taakstellende norm en daardoor wordt het stelsel van Strafvordering gesloten op secundair niveau.
- Artikel 1 Sv formuleert namelijk de taak om Strafvordering bij de wijze van de wet te voorzien, uit te voeren en
te regelen. Het geeft aan alle drie de machten dus deze taak.
- De opvulling van leemtes mag dus enkel als hier een wettelijke grondslag voor is (de formele waarborg) en het
moet in overeenstemming zijn met het idee van klassieke en sociale grondrechten, dus de rechtsstaatsgedachte
(de materiële waarborg).