Samenvatting topic ATM
All things media? Emerging communication technologies and their impact on us and society
,Lecture 1
Mass communication (Maletzke, 1963):
(1) Public: in het openbaar
(2) Technologically mediated: de communicatie loopt via een technologisch medium
(3) Indirect
(4) One-sided: de info komt van de zender, de ontvanger kan niet terugpraten
(5) Dispersed audience: verspreid publiek: denk aan de lezers van een krant, die zitten
door het hele land/ de hele stad
Face-to-face communication (Floyd, 2011; Pearsonet al., 2003; Thurlow et al., 2004)
(1) Intentionality/ awareness of all involved persons: de mensen die communiceren
moeten beiden betrokken zijn bij de communicatie anders is er geen communicatie
(2) Mutual co-orientation: de spreker praat en de ontvanger luistert, je bent beiden bezig
(3) Direct: de boodschap komt direct bij de ontvangern, loopt niet via een medium
(4) Negotiation of meaning (encoding and decoding): de taal is bijvoorbeeld een manier
om taal te (de)coderen. Wel kan de taal alsnog verkeerd geïnterpreteerd worden
(5) Exchange of communicator and receiver role, reciprocity (wederkerigheid): er wordt
continue info uitgewisseld tussen zender en ontvanger.
(6) Process (dynamic, changing)
(7) Common code, signs, symbols and rules of communication: er zijn gedragsregels bv.
elkaar laten uitpraten. Maar ook lichaamstaal of symbolen met je handen kunnen
verschillen per land.
(8) Multifunctional: heft ook andere functies dan het overdragen van informatie, het kan
er bijvoorbeeld voor zorgen dat een situatie minder ongemakkelijk wordt.
(9) Multimodal: er zijn verschillende modes in face-to-face communicatie. Het kan veel
sociale nonverbale cues bevatten.
Computer-mediated communication (Thurlow et al., 2004): “Human communication (1)
achieved through, or with the help of (2), computer technology (3).”
→ Menselijke communicatie bereikt door or met de hulp van computertechnologie.
Dimensions of computer-mediated communication (Thurlow et al., 2004):
1. Mode (text, audio, visual): vroeger was het voornamelijk textueel. Maar computer-
mediated communicatie heeft veel meer modes, en dze blijven groeien.
, 2. Synchroon / asynschroon: Of het moment dat een boodschap wordt gelezen
afhankelijk is van het moment dat deze verstuurd wordt.
3. Publiek/ niet publiek: communicatie kan openbaar of privé zichtbaar worden
4. Dyadic/ group: een-op een vs. Met een groep communcieren
5. Anonym/ bekend; status van de zender/ontvanger
6. Professioneel of werkgerelateerd/ prive
Technology: “A manner of accomplishing a task especially using technical processes,
methods or knowledge.”
→ Een taak uitvoeren door technische processen, methodes of kennis te gebruiken.
Emerging technologies (Rotolo et al., 2015)
- Radical novelty: super nieuw
- Relatively fast growth: relatief snelle groei
- Coherence: samenhang tussen vormen van sociale media: je kan insta scharen onder
de term sociale media maar snapchat ook.
- Potemtial to have prominent impact on socio-economic domains
- Uncertainty and ambiguity in the emergence phase: wanneer een nieuwe technologie
opomt is de eerste periode heel onzeker, kan makkelijk een flop worden.
Crucial technological changes (Eberl, 2016: Van Bergen, 2016)
1. Exponential increases in computing power: heel veel meer computerkracht
2. Mobile connectivity: verbondenheid van mobiele apparaten
3. Datafication: networked information: Informatie wordt data. Kan je zien als krachtig
maar ook als gevaarlijk (bv. Privacy).
4. Miniaturization of sensors, microphones and cameras: alles wordt super klein
5. Cloud computing: je kan dingen opslaan in de cloud
6. Progress in artificial intelligence, machine learning: computers kunnen van zichzelf
leren door data
, The hype cycle of emerging technologies (Duivestein et al., 2014)
Technology trigger: wanneer een nieuwe technologie uitkomt, is er vaak in de beginfase de
hoop dat dit ‘the next big thing’ wordt.
Peak of inflated expectations: volgt ongeveer 10 jaar na de trigger.
Trough of disillusionment: hoe mensen kijken naar deze technologie: de complicaties van de
technologie hebben hier een grote rol. En de omgeving waar de technologie in te vinden is.
Slope of enlightenment: men wordt realistisch en kijkt naar de gebieden waar de specifieke
technologie handig kan zijn.
Plateau of productivity: de stabiele constante fase waarin men precies weet waar ze de
technologie precies voor kunnen gebruiken. Vaak stuk lager dan in de verwachte piek.
Characteristics of innovation (Rogers, 1995): ORgers ging op zoek naar de kenmerken die
bepalend zijn voor of een technologie het overleefd.
1. Relative advantage: voordeel wat gebruiker ervaart bv. stap typemachine - computer
2. Compatibility: moet op een of andere manie rte linken zijn aan een technologie die
eerder bestond: denk aan de overstap van mobiele telefoon naar smartphone.
3. Compexity (or ease to learn to use): als je het niet snel begrijpt – faalt het snel
4. Trialability: men kijkt naar de ervaringen van mensen om hun heen.