Hoofdstuk 1: aanbod van geld.
Functies van geld:
Ruilmiddel: we kunnen geld omruilen voor producten.
Rekenmiddel: het is een maatstaaf waarin je de waarde
van goederen en diensten kunt uitdrukken.
Zo kun je producten vergelijken.
Oppotmiddel: je kunt het bewaren en in de toekomst
gebruiken
inflatie: Dit treed op als er sprake is van een algemene stijging van de prijzen van goederen en
diensten. Waardoor je dus vandaag minder kunt kopen van 1 euro dan gisteren.
Geldschepping: als een bank meer krediet verleend dan die in de bank heeft, hierdoor komt er meer
geld in omloop dan dat er is.
wederz. schuldaanv., Kredietverlening, waarbij de bank een schuld in de vorm van een rekening-
couranttegoed aanvaardt en de klant de verplichting om de lening terug te betalen aanvaardt.
Substitutie, Pinnen of storten.
transformatie, opnemen van spaargeld of het storten van geld op een spaarrekening.
geldscheppend vermogen van een bank:
Activa: Links: Debet zijde: wat de bank heeft
Passiva: Rechts: Credit zijde: wat de debet zijde vergoed, eigenlijk wat de klant kan
opnemen/uitgeven
primaire liquiditeit is het geld waarmee je direct kunt betalen.
Bestaat uit munten die de overheid in omloop brengt
Bankbiljetten van de centrale bank
Giraal geld van de bank.
Primaire liquiditeitenmassa in geld in handen van publiek. Bereken je door:
Primaire liquiditeiten - geld in kas/M1= primaire liquiditeit – geld in kas.
M1 = munten overheid + bankbiljetten credit zijde centrale bank + giraal geld normale banken.
Hier haal je het geld in de kassen van de geldscheppende instellingen van af (centrale bank en
normale bank)
M2= secondaire liquiditeitenmassa= bijna geld-> korte termijn deposito's, kort spaargeld. Is bijna
geld omdat je het heel makkelijk om kan zetten ik geld waarmee je kan betalen.
M3= M1+M2 = binnenlands liquiditeitenmassa.
kasdekking: het geld dat een bank in de kas heeft moet 20% zijn van het geld dat de klanten hebben
op rekening courant+ termijndeposito, want die kun je heel snel omzetten in rekening courant geld.
Hier moet dus ook rekening mee gehouden worden.
Bij geld schepping reken je uit hoeveel banken op rekening courant mogen hebben ten opzichte van
de kas inhoud. Hier haal je het bestaande bedrag van rekening courant af en dan weet je hoeveel
extra geld je kunt scheppen.
Banken en toezicht: verschil niet geldscheppend en geldscheppende instellingen,
Rente marge: verschil tussen de rente die een bank krijgt en die een bank betaald.
Bazel3 Akkoord:
Bazel1- kapitaal moet minimaal 8% van de debiteuren zijn.
Bazel2- zorgt dat voor risico volle kredietverleningen meer kapitaal moet worden aangehouden.
Bazel3- stelt dat eigenvermogen minimaal 3% van alle activa moet zijn.is de hefboomratio
Bazel4- is een verscherp bazel3
liquiditeit, is hoeveel geld er aanwezig is om op korte termijn te voldoen aan haar kortlopende
verplichtingen. De kas inhoud moet 20% zijn van de rekening courant+ termijndeposito.
, solvabiliteit, is de mate waarin een bank onverwachte verliezen kan opvangen dit heeft verband met
de bazel akkoorden deze gaan over solvabiliteit van een bank. Dus eigenvermogen minimaal 3% van
alle activa
rentabiliteit, verhouding tussen winst en eigen vermogen. Winst is voor dividend uitkeren en
eigenvermogen verhogen, hoger eigenvermogen meer krediet verlenen.
bankenunie (vier pijlers):
1) Centraal toezicht
2) Centrale sanering van falende banken
3) Centraal bankenfonds
4) Depositogarantiestelsel
Hoofdstuk 2: monetair beleid.
Verkeersvergelijking van Fisher (zie ook H2.1, p.58),
M*V=P*T
M= de geldhoeveelheid
V= de omloopsnelheid van geld
P= het gemiddelde prijspeil
T= het aantal transacties
Doel ECB: taken uitvoering monetair beleid, uitgifte bankbiljetten, beheer valutareserves, interventie
valutamarkt, bevordering betalingsverkeer, toezicht op banken.
- Handhaving van prijsstabiliteit, Dit doen ze door de inflatie onder de 2% te houden
Gebaseerd op monetaire analyse(groei M3)
Economische analyse(overige inflatie indicatoren)
Doel Fed:
Maximale werkgelegenheid, stabiele prijzen en gematigde
Langetermijnrentes.
Inflatie:
waarom schadelijk, Dan gaat de koopkracht dalen, want mensen kunnen minder kopen met kun geld,
hierdoor remt de economische groei.
hoeveelheidsbeleid (werking hiervan toelichten),
Om greep te houden op het bank wezen zorgt de ECB ervoor dat de gezamenlijke banken in het euro
gebied altijd geld tekortkomen en ze dus altijd moeten lenen bij de ECB. Via het hoeveelheidsbeleid
beïnvloed de ECB de hoogte van het bedrag dat de bank tekort komen. Dit doen ze door de reserve
verplichting te verhogen waardoor de banken minder geld kunnen uitlenen willen ze nog voldoen
aan de liquiditeit. Dit betekent dat ze minder kunnen lenen en dus hogere rentes vragen voor hun
leningen. Hierdoor zullen minder mensen gaan lenen en neemt de geldschepping af en de inflatie.
Prijsbeleid (werking, verschillende rentes),
Banken lenen geld bij de ECB tegen een rente die zij vaststellen, deze rente berekenen zij door naar
hun klanten waardoor er minder wordt geleend, de geldschepping afneemt en de inflatie daalt.
basisherfinancieringstransacties,
Banken kunnen tegen onderpand van waardepapieren geld voor een korte periode lenen van de ECB.
geldmarktkasreserve,
Het bedrag dat banken moeten storten op een rekening bij de ECB.
rentecorridor,
Alles tussen de onder en de boven grens van de geldmarktrente
onconventioneel beleid: Het beleid om de deflatie te voorkomen.
Kan door kwantitatieve versoepelingen hierbij koopt de bank waardepapieren van bijv. obligaties
van normale banken op waardoor er meer geld in de banken zitten en het geld via de banken de
economie ingaat.