Opmerkingen Flick - Introduction to Qualitative Research 5th
Part 1: Framework (H1 t/m 5)
Deel 1 geeft een kader van waaruit je de rest van het boek beter kunt begrijpen. H1 geeft aan
wat de relevantie van kwalitatief onderzoek is door de tijd heen. H2 gaat in op de achtergrond.
H3 bespreekt het verband met kwantitatief onderzoek. H4 geeft een eerste inzicht in welke
benaderingen (approaches) er binnen kwalitatief onderzoek te onderscheiden zijn. H5 gaat
over ethiek. Overall geeft het achtergrond voor de rest van het boek.
H1: Guide to this book
Approach of this book
Kwalitatieve methoden werken voornamelijk met tekst. Interviews dan wel observaties
worden getranscribeerd. Deze teksten worden vervolgens geïnterpreteerd.
Kwalitatief onderzoek kent twee ‘wegen’: van theorie naar tekst en van tekst terug naar
theorie.
Dit boek is voor studenten als ook voor onderzoekers. Voor studenten is het een
introductie in kwalitatief onderzoek, voor onderzoekers een naslagwerk.
Kwalitatieve onderzoeksmethoden moeten niet los worden gezien van het
onderzoeksproces en het verschijnsel dat wordt onderzocht. Je kunt beter een proces-
georiënteerd perspectief gebruiken, omdat kwalitatieve onderzoeksmethoden ingebed
zijn in het onderzoeksproces. Daarom werkt dit boek met stappenplannen. Zo krijg je
een goed inzicht in welke methoden er zijn, welke alternatieven er zijn en welke
toepassingen en beperkingen bepaalde methoden hebben.
Structure & special features of the book
Er wordt een overzicht gegeven van wat er in elk hoofdstuk zal worden besproken + uitleg
gegeven bij handige dingetjes die de auteur heeft toegevoegd, zoals doelen, checklists etc..
How to use this book
Je kunt dit boek van kaft tot kaft doorlopen, zodat je een goed onderzoek kunt opzetten. Als
naslagwerk kunnen bepaalde onderdelen interessant zijn.
H2: Qualitative research: why and how to do it?
Relevantie van kwalitatief onderzoek
Dat kwalitatief onderzoek belangrijk is, heeft allereerst te maken met het pluralisme
(pluralization of life worlds). Pluralisme heeft te maken met individualisering van
patronen. Dit maakt kwalitatief onderzoek enorm relevant voor het onderzoeken van
sociale relaties. Postmodernisten beweren in lijn hiermee ook dat de ‘grote
theorieën/verhalen’ verleden tijd zijn, en dat je lokaal, eigentijds en situatiegebonden
moet kijken. Volgens Blumer zijn onderzoekers altijd in de eerste plaats ‘vreemden van
wat de sfeer is bij het object van onderzoek’.
Deductie vanuit een theorie en dat vervolgens toetsen werkt niet meer, omdat mensen te
verschillend zijn. Onderzoekers zijn steeds meer aangewezen op inductie. Zogenaamde
sensitizing concepts zijn nodig om sociale contexten goed te kunnen benaderen.
De belangrijkste overweging bij het kiezen voor een kwalitatief onderzoeksdesign zou de
onderzoeksvraag moeten zijn.
Beperkingen van kwantitatief onderzoek
Via de beperkingen van kwantitatief onderzoek worden meer algemene argumenten
voor het gebruik van kwalitatief onderzoek naar voren gebracht.
Sociale wetenschappen gingen vroeger uit van het voorbeeld van de natuur-
, wetenschappen. Het doel was het doen van algemene uitspraken, onafhankelijk van
concrete casuïstiek, en het classificeren/organiseren van geobserveerde fenomenen.
Verder werd er alles aan gedaan om het onderzoek objectief te maken. Generalisatie en
validiteit worden als erg belangrijk beschouwd.
Weber (1919) heeft eens gezegd dat onderzoek doen het desillusioneren/ onttoveren van
de wereld is. Meer recent zeggen Bonß en Hartmann dat er sprake is van toenemende
onttovering van het onderzoek. In het kader van onderzoek in de sociale
wetenschappen zie je dit terug in de geringe toepasbaarheid van resultaten en de
problemen met het koppelen van onderzoeksresultaten aan theorieën en sociale
ontwikkelingen. In politiek en praktijk wordt weinig van onderzoeksresultaten gebruik
gemaakt. En als het al wordt gebruikt, zie je dat dit fragmentarisch en willekeurig wordt
gedaan (wat heb ik nodig?).
Kortom: Het ideaal van de objectieve sociale wetenschap is ‘onttoverd’ door de geringe
toepasbaarheid ervan.
Vanwege methodologische voorwaarden sluit onderzoek niet bij het dagelijks leven van
mensen aan.
Bovendien is het zo dat ondanks alle methodologische controlemechanismen, je factoren
als SES nooit helemaal kunt uitfilteren. Het opstellen van onderzoeksvragen en het
interpreteren van de resultaten worden er altijd toch door beïnvloed.
Essentiële kenmerken van kwalitatief onderzoek
Kenmerken van kwalitatief onderzoek zijn de volgende:
o Geschiktheid van methoden en theorieën (A)
o Meningen/perspectieven van participanten en hun diversiteit (B)
o Reflexiviteit van de onderzoeker en het onderzoeksproces (C)
o Verschillende methoden en benaderingen mogelijk (D)
(A) Passendheid van methoden en theorieën
Wetenschappelijke disciplines willen zich vaak graag onderscheiden door bepaalde
methodologische richtlijnen voor te schrijven. Zo zou je kunnen zeggen dat
experimenteel onderzoek is verbonden aan psychologie. Hierdoor ontvreemden ze zich
van onderzoek dat niet goed aansluit bij deze richtlijn.
Het is natuurlijk wel belangrijk om na te denken over of een vraag empirisch
onderzoekbaar is of niet. Sommige dingen kunnen gewoon niet geïsoleerd worden
verklaard omdat de realiteit hiervoor te complex is, het is niet altijd zo simpel als
oorzaak leidt tot gevolg. Dit probleem kan je op verschillende manieren oplossen:
o Gewoon geen onderzoek naar doen: überhaupt niet proberen zulke fenomenen te
onderzoeken omdat ze té complex zijn.
o Multi-niveau analyses gebruiken: je neemt dan contextuele kenmerken mee.
Nadeel is dat dit soort analyses zo methodologisch abstract zijn, dat ze het
probleem van de toepasbaarheid op het dagelijkse leven niet oplossen.
o Methoden die zich openstellen voor de complexiteit van het
onderzoeksonderwerp. Dit is eigenlijk het omgekeerde van het hierboven
staande idee: nu bepaalt het onderwerp de methode en niet andersom.
Onderzoek is op deze manier minder afhankelijk van bestaande theorieën, maar
stelt zich open voor het ontdekken van nieuwe dingen. Ook de validiteit is niet
afhankelijk van de wetenschappelijke richtlijnen hiervan, maar worden bepaalt
door het onderzoek.
(B) Meningen/perspectieven van participanten en hun diversiteit
Voorbeeld: keer op keer wordt de correlatie tussen schizofrenie en lage SES bevestigd.
Maar dit roept ook vragen op, als:
o Wat is de oorzaak, wat is het gevolg?
o Wat betekent schizofrenie voor een persoon? Hoe ervaren mensen deze ziekte?
o Kortom: allerlei subjectieve vragen blijven onbeantwoord. Hier kan kwalitatief
, onderzoek wel inzicht in geven.
(C) Reflexiviteit van de onderzoeker en het onderzoeksproces
Communicatie met personen en hun leefwereld is een essentieel onderdeel van
kwalitatief onderzoek, terwijl het bij kwantitatief onderzoek juist als (ver)storend wordt
gezien. Subjectieve reflecties van de onderzoeker worden gezien als data en worden
opgeslagen in onderzoek(er)sdagboeken of contextprotocollen.
(D) Verschillende methoden en benaderingen mogelijk
Kwalitatief onderzoek is niet gebaseerd op een eenduidig theoretisch/methodologisch
idee. Subjectieve meningen kunnen het startpunt vormen, maar ook interactiepatronen
of beweegredenen.
Korte geschiedenis van kwalitatief onderzoek
Het is goed om iets van de geschiedenis van kwalitatief onderzoek te weten, omdat dit je
laat inzien waarom er zoveel verschillende manieren zijn om tegen kwalitatief
onderzoek aan te kijken.
Verstehen en begrijpen (Wundt, 1928) werden naast meer experimentele methoden van
onderzoek gebruikt in de psychologie. Er was rond die tijd in de sociologie een ‘ruzie’
over wat wetenschap nu eigenlijk inhield. Je zag een monografische opvatting (gericht op
inductie en case studies) en een meer empirische/statistische opvatting. Monografisch:
een verhaal dat heel uitgebreid ingaat op één specifiek onderwerp. Tot de jaren ’40 waren/
bleven in de Amerikaanse sociologie de biografische methoden, case studies en
beschrijvende onderzoeken erg populair. Dit zag je terug in de populariteit van de
Chicago School in Sociology.
Daarna werd de harde wetenschap sterker dan het ‘zachte’ begrijpen. Pas vanaf de jaren
’60 kwam men met kritiek op dit gestandaardiseerde en kwantitatieve idee. Uiteindelijk
leidde dit weer tot een renaissance van kwalitatief onderzoek.
Verenigde Staten
Denzin en Lincoln onderscheiden 7 fasen in het kwalitatieve onderzoek:
1. Traditionele fase (1900-1940): in deze fase lag de nadruk met name op ‘het
vreemde, buitenlandse’. De etnografie/Chicago School waren populair.
Beschrijvingen waren in meer of mindere mate objectief.
2. Modernistische fase (1940-1970): kenmerkend voor deze fase zijn de pogingen
om kwalitatief onderzoek te formaliseren. Je zag bijv. een groei van tekstboeken.
3. ‘blurred genres’ (1970-1985): er zijn verschillende theoretische modellen die
allemaal naast elkaar staan en waaruit onderzoekers kunnen kiezen. Je had bijv.
symbolisch interactionisme, fenomenologie en feminisme.
4. Crisis of representation (1985-1990): hoe geef je je bevindingen weer? Dit wordt
belangrijker dan het onderzoek doen op zich. In methodologische discussies
praat men over hoe je resultaten moet evalueren. Kwalitatief onderzoek is een
continu proces van het vormen van versies van de realiteit. Er komen steeds
meer versies: mensen vertellen hun verhaal, onderzoekers interpreteren,
tekstboekenschrijvers interpreteren dit weer. De vraag of traditionele criteria
nog wel valide zijn, komt naar boven.
5. Verhalen hebben theorieën vervangen (jaren ’90): het gaat om theorieën en
verhalen die specifiek van toepassing zijn/waren op bepaalde situaties/tijden.
6. Zesde fase wordt gekenmerkt door postexperimenteel schrijven: alles mag in de
vrije democratie.
7. De zevende fase wordt gekenmerkt door het steviger onderbouwen van
kwalitatief onderzoek via wetenschappelijke tijdschriften.
8. Toekomst, evidence based practice en conservatisme in de VS. Kwalitatief
onderzoek zou hierdoor (weer) in de verdrukking kunnen komen.
,Duitstalige gebieden
Habermas (1967) kwam erachter dat er verschillende onderzoekstradities bestonden in
Amerika en dat hierover discussie bestond. Doordat een Amerikaans werk werd
vertaald, kon ook in Duitsland de discussie over etnomethodologie en symbolisch
interactionisme ontstaan.
Verder was in deze tijd het model van Glaser en Strauss (1967) erg populair. Men wilde
meer recht doen aan de ‘onderzoeksobjecten’ dan in kwantitatief onderzoek mogelijk
was. Je moet vanaf het begin af aan aandacht hebben voor de mensen in je onderzoek,
omdat ze zich pas aan het eind helemaal laten zien (idee van Kleining, 1982). Kleining
vond openheid en uitgaan van het leven van alledag belangrijk. Je moest vooral niet
uitgaan van een bepaalde methode, omdat dit je onderzoeksobject al vooraf vorm geeft.
Hoffmann-Riems principe van openheid past hierbij.
Daarnaast was er zoiets als naturalistische sociologie. Ook dit idee komt er op neer dat je
ergens open in gaat en pas later een theorie formuleert, in plaats van dat je al op
voorhand expliciete assumpties hebt. Op deze manier wordt voorkomen dat je het
onderzoeksobject zelf vormt.
Vanaf de jaren ’70 ontstond een echte Duitse discussie (die niet meer was gebaseerd op
vertalingen van de Amerikaanse). De hoofdvraag luidde hier: ‘zijn deze ontwikkelingen
een modeverschijnsel, een trend of een nieuw begin?’
Vanaf de jaren ’80 waren er twee typische Duitse kwalitatieve methoden: het verhalende
interview (narrative interview, Schütze) en de objectieve hermeneutische benadering
(Oevermann). Deze methoden leidden tot een enorme toename van onderzoek. Verder
hebben deze methoden ook enorm bijgedragen aan de meer algemene discussie over
kwalitatieve methoden. Er waren bijvoorbeeld vragen over generaliseerbaarheid en
validiteit.
Vanaf de jaren ’90 kwamen de eerste boeken die waren gebaseerd op de Duitse
geschiedenis.
Als je deze twee ontwikkelingen met elkaar vergelijkt, zie je dat er in Duitsland steeds
meer sprake is van methodologische consolidatie, aangevuld met groeiende aandacht
voor procedurele vraagstukken. In de VS vraagt men zich daarentegen af of de
ogenschijnlijke zekerheden die methodes bieden, dit wel echt zijn. Amerikaanse
onderzoekers benadrukken sterk het relatieve van hoe onderzoeksresultaten worden
weergegeven. Men is hier minder bezig met het formaliseren van procedures.
Belangrijker is de vraag over de interpretatie. Kwalitatief onderzoek wordt daarom
steeds meer gebaseerd op de openheid en reflexiviteit van de onderzoeker.
, Kwalitatief onderzoek aan het eind van de moderniteit
Toulmin (1990) legt uit waarom hij de moderne wetenschap dysfunctioneel vindt.
Volgens hem kunnen we stappen vooruit zetten door…
o Terug te gaan naar mondelinge tradities, door het onderzoeken van verhalen,
taal en communicatie
o Terug te gaan naar het bijzondere, niet het algemene
o Terug te gaan naar het lokale: hoe kennis, praktijken en ervaringen zijn ingebed
in lokale tradities, in plaats van uitgaan van het universele
o Terug te gaan naar het eigentijdse: de problemen en zaken die worden
onderzocht moeten gezien worden in hun temporele en historische context
Belangrijkste ideeën uit dit hoofdstuk
Kwalitatief onderzoek is om meerdere redenen erg relevant voor allerlei
wetenschapsgebieden
Zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden hebben voor- en nadelen
Kwalitatief onderzoek heeft allerlei benaderingen;
Die wel een aantal gemeenschappelijke kenmerken delen.
De ontwikkelingen in de VS verschillen van die in Duitsland.
H3: Qualitative and quantitative research
Een kwalitatieve methode is vaak ontwikkeld als gevolg van kritiek op een kwantitatieve
methode/onderzoeksdesign
De verbanden tussen kwali- en kwantitatief oz, kan je op verschillende niveaus bekijken:
o Epistemologie & methodologie: de twee paradigma’s zijn onverenigbaar met
elkaar. Deze spanning is ook voor een deel toe te schrijven aan theoretische
posities: namelijk het positivisme vs. het constructivisme/postpositivisme. Een
oplossing voor het paradigma-probleem is het beschouwen van verschillende
onderzoeksstrategieën als parallel.
1. Dominantie kwantitatief onderzoek (t.o.v. kwali): doordat steekproeven
soms niet representatief zijn, worden resultaten beschouwd als
‘voorbereidend’ of ‘illustratief’.
2. Dominantie kwalitatief onderzoek (t.o.v. kwanti): alleen kwalitatief
onderzoek kan (kwantitatieve) feiten verklaren.
o Designs die kwali- en kwanti-onderzoek/data combineren: je kunt op
verschillende manieren kwali- en kwanti- designs samenbrengen:
1. Integratie: kan op 4 manieren… (pag. 29 boek)
2. Sequentie: in het onderzoeksproces gebruik je de twee methodes op
verschillende momenten.
3. Triangulatie: kan twee dingen
betekenen, namelijk 1) combinatie van
kwalitatieve methoden of 2) combinatie
van kwali- en kwanti- methoden. In het
geval van optie 2 worden de methoden
als complementair beschouwd.