Nederlands examenstof samenvatting
Door StuviaManMetHetStuviaPlan
Deel 1 – Dit moet je kunnen
De volgende skills moet je volgend het boek hebben:
Algemene omschrijving: Je kunt een grote variatie aan teksten over
onderwerpen uit maatschappelijke aard lezen. Je leest met begrip voor geheel
en details.
Informatieve teksten: Je kunt informatieve teksten lezen en de informatie
verwerken en de hoofdgedachte eruit halen.
Instructieve teksten: Je begrijpt ingewikkelde instructies in
gebruiksaanwijzingen bij bijvoorbeeld onbekende apparaten en procedures.
Betogende teksten: Je kunt uit een betoog de mening van de schrijver halen en
de argumenten en redenatie herkennen.
Tekstkenmerken: Je moet relatief complexe teksten (gelukkig met duidelijke
opbouw die tot uiting kan komen in het gebruik van kopjes) kunnen begrijpen
en de hoge informatiedichtheid kunnen verwerken.
Deel 2 – Taalgebruik
Bij open vragen moet je taalgebruik correct zijn. Bij taalfouten moet je helaas
vernietigd worden. Je antwoorden moeten volledig en vooral to the point zijn,
er worden ook punten afgetrokken voor té lange antwoorden.
Als je bij een open vraag een antwoord geeft dat over het maximale aantal
woorden bevat, worden alleen de woorden die binnen het maximum vallen
beoordeelt. [!] Als je de vraag herhaalt voordat je tot het antwoord komt, tellen
de woorden tot aan het daadwerkelijke antwoord niet mee.
Deel 3 – Signaalwoorden
Opsomming: Ook, daarnaast, zowel…als, bovendien, verder, eveneens, dan,
vervolgens, daarnaast, ten eerste … ten tweede, zowel … als.
Tegenstelling: Maar, echter, toch, daarentegen, in tegenstelling tot, daar staat
tegenover dat, enerzijds … anderzijds.
, Oorzaak-gevolg: Daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te
wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is.
Reden/verklaring: Want, omdat, daarom, waarom, namelijk, immers,
aangezien.
Doel-middel: Door middel van, met de bedoeling om, met behulp van, om te,
daartoe, opdat.
Toelichting: Denk hierbij aan, bijvoorbeeld, zo, dat komt voor bij, ter illustratie,
dat is het geval bij.
Vergelijking: Net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde,
hetzelfde/dezelfde als, in vergelijking met, vergeleken met, soortgelijke.
Voorwaarde: Als, mits, tenzij, stel dat, indien.
Conclusie: Concluderend, hieruit volgt, aldus, dan ook, dus.
Samenvatting: Kortom, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan.
Belangrijke informatie over de signaal woorden:
-Ik heb niet alle signaal woorden vermeld, alleen degene die ik belangrijk
genoeg vond om te benoemen.
-[!] Redengevend is dat je er iets aan kan doen, je geeft een reden. Een oorzaak
is een gebeurtenis.
-Ik heb niet eens een hond.
Aankondigende signaalzin: de zin refereert naar iets dat in de tekst behandeld
zal worden.
Ik zal enige voor- en nadelen bespreken. Hoe is de opmars van vrouwen in
Utrecht te verklaren? Maar, er kleven ook bezwaren aan Dokkum.
Terugblikkende signaalzin: de zin refereert terug naar iets dat in de tekst
behandeld is.
Het laatste lijkt me het meest aannemelijk. Noah en Lucas hadden dus tóch het
meeste cute geweest.
Aankondigende én terugblikkende signaalzin: de zin refereert zowel naar iets
dat in de tekst behandeld zal worden en naar iets dat al behandeld is.
Welke conclusies over zijn mentale staat zijn er dus te trekken?