Samenvatting Jeugdhulp en Jeugdbeleid Hoofdstuk 1
Jeugd en jeugdbeleid
Jeugdbeleid en jeugdzorgbeleid
Jeugdbeleid wordt op verschillende manier gedefinieerd:
- Kruis
o Jeugdbeleid Al het overheidshandelen, al dan niet
samenhangend, bedoeld of onbedoeld, dat invloed heeft op de
maatschappelijk positie van jeugdigen.
- Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport
o Jeugdbeleid Het totaal aan inspanningen die jeugdigen
ondersteunen in hun ontwikkeling.
- Tilanus
o Jeugdbeleid Het scheppen van voorwaarden binnen
algemene beleidssectoren (zoals onderwijs, huisvesting,
werkgelegenheid, gezondheidszorg en welzijn) opdat jeugdigen in
wisselwerking met de sociale verbanden waarin zij leven, zo
verantwoord mogelijk kunnen opgroeien. Indien de sociale
verbanden onvoldoende in staat zijn hun taak te vervullen, zullen –
waar nodig – aanvullende maatregelen moeten worden getroffen ter
stimulering en ondersteuning van de ontwikkeling naar
volwassenheid.
- Hermanns en Van Monthoort (2007)
o Alles heeft invloed op de ontwikkeling van kinderen: huizenbouw,
onderwijsbeleid, mediabeleid, economisch beleid, stadsplanning,
cultuurbeleid, sportbeleid. Of terwijl heeft eigenlijk al het
overheidsbeleid een pedagogische dimensie.
o Daarom zeggen Hermanns en Van Monthoort ook: ‘Alle beleid is
jeugdbeleid’.
Beleid bevat strategieën en doelstellingen op een bepaald terrein. Het
jeugdbeleid wordt op verschillende overheidsniveaus gemaakt en uitgevoerd. Het
jeugdbeleid wordt vanuit het rijk gemaakt door 8 ministeries, 12 provincies en 3
grote steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, 403 gemeenten en
deelgemeenten (alleen in Amsterdam en Rotterdom).
Ministeries als:
- Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Ministerie van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties
- Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap
- Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid
Deze verschillende overheidslagen zijn allemaal gelijkwaardig, de een staat dus
niet boven de ander. Dit kan soms tot spanningen leiden.
De eerstverantwoordelijke ministeries voor jeugdzorg zijn:
- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van
Veiligheid en Justitie.
Daarnaast zijn er nog zorgverzekeraars en zorgkantoren die meedenken, het
particulier initiatief en clubs met een formele positie.
Tot 1 januari 2015 werd jeugdzorg door verschillende partijen bestuurd en
gefinancierd: provincie, grootstedelijke regio’s Amsterdam, Den Haag en
Rotterdam (bureau jeugdzorg, inclusief jeugdbescherming en jeugdreclassering
1
,en de provinciale jeugdzorg), de zorgverzekeringswet (jeugd-ggz), de algemene
wet bijzondere ziektekosten (jeugd- LVB en een klein deel van jeugd- ggz),
ministerie van VWS (gesloten jeugdzorg) en het ministerie van justitie) justitiële
jeugdinrichtingen.
Over de hele breedte van jeugdzorg en jeugdbeleid hebben we te maken met
tenminste 10 verschillende wetten.
De verschillende delen van de jeugdzorg hebben een verschillende achtergrond.
In de loop der jaren is er een complex stelstel gegroeid dat moeilijkheden geeft
bij hulpverlening aan kinderen en gezinnen waar meerdere problemen
tegelijkertijd spelen. Jeugdzorg heeft te maken met sterke institutionalisering en
professionalisering.
Tot 1 januari 2015 werd jeugdzorg gefinancierd door de provinciale overheid, de
zorgverzekeraars en de AWBZ. De gemeente financieren deels het ambulant werk
en preventie.
Waar het kind in eerste mee in aanraking komt, bepaald de route in de jeugdzorg
wereld. Iemand die gezien wordt als zieke kinderen gaan naar jeugd- ggz maar
stoute kinderen gaan naar jeugdbescherming etc.
Wanneer er sprake is van complexe problemen moeten verschillende disciplines
en sectoren samenwerken, maar dat wordt niet gefinancierd. Als gemeenten
meer aan preventie zouden doen is doorsturen naar de dure tweedelijnszorg
minder vaak noodzakelijk. Maar eerstelijnszorg (inclusief CJG) kan onbelemmerd
doorverwijzen naar tweedelijnszorg (bureau jeugdzorg voor specialistische hulp).
Het jeugdbeleid heeft 2 doelen:
1. De ontwikkeling van kinderen en jongeren zo optimaal en zo ongestoord
mogelijk te laten verlopen.
2. Mogelijkheden scheppen om bij dreigende of reeds geconstateerde scheefgroei
adequaat in te grijpen.
Het jeugdbeleid kan op verschillende wijzen worden onderscheiden. Het is in te
delen naar leefmilieus (gezin, school, vrije tijde, arbeid) of naar algemeen
preventief en curatief, levensfasen van jeugd (keten van ontwikkeling).
Het algemeen jeugdbeleid wordt ook wel jeugdwelzijnsbeleid genoemd en is al
eerder gedecentraliseerd naar de gemeenten.
In Nederland richt jeugdzorg zich vooral op problemen en is er weinig aandacht
voor wat goed gaat, dit is de reden dat er naast jeugdbeleid positief jeugdbeleid
is ontstaan.
Positief jeugdbeleid Stimuleren en ondersteunen van normale
ontwikkeling van de jeugd.
Positief jeugdbeleid investeert in opvoeding, ontwikkeling en burgerschap.
Hiermee willen ze juist kansen bieden aan de jeugd. Men probeert vooral ingang
te krijgen bij het preventieve beleid van gemeenten. Het probleem hiervan is dat
men nog steeds denkt in problemen.
Doel van positief jeugdbeleid Jongeren het hef in eigen handen te
geven.
VNG formuleert het anders:
‘Positief jeugdbeleid is het bevorderen van mogelijkheden, kansen en talenten
van jeugdigen’.
2
,Beleid wordt eigenlijk overal wel gemaakt van sportclub tot justitiële jeugdzorg.
Bij het bepalen van jeugdbeleid is vooral politieke en publieke legitimiteit
bepalend en niet de wetenschappelijk bewezen effectiviteit.
Vanaf 2015 zijn er nog 4 regelingen die ouders financieel ondersteunen namelijk:
kinderbijslag, kind gebonden budget, combinatiekorting en kinderopvangtoeslag.
Na de tweede wereldoorlog is men zich minder vast gaan houden aan hun
traditionele opvoedkundige ankers. Hierdoor heeft er een verschuiving plaats
gevonden van bevelshuishouden naar onderhandelingshuishouden. Dit komt
onder andere door de verandering in intieme verhoudingen tussen mensen.
De Nederlandse jeugdzorg
De samenleving wil kinderen en jongeren zo min mogelijk blootstellen aan
risicofactoren.
Risicofactoren zijn onder te verdelen in:
- Persoonskenmerken (moeilijk temperament, negatief zelfbeeld, laag IQ)
- Omgevingsfactoren (werkloze ouders, behoren tot de etnische minderheid,
wonend in onveilige buurt).
Het is zelden zo dat 1 risicofactor tot grote problemen zal leiden, het gaat om een
cumulatie van risicofactoren (optelsom). Risicocumulatie vergroot de kans op
allerlei problemen.
In de jeugdzorg is vaak sprake van samengestelde problematiek. Een probleem
hierbij is dat jeugdzorgmedewerkers zich niet op andere domeinen mag begeven,
voor de andere domeinen is specialisme voor nodig. Jeugdzorg werkt vaak met
gezinnen met multicausale problematiek, hierdoor is een integrale benadering
hard nodig.
De Nederlandse jeugdzorg blijkt lastig werkbaar, niet alleen voor professionals,
maar ook voor beleidsmakers, bestuurders en politici. Cliënt zijn de dupe van
onoverzichtelijkheid, ontoegankelijkheid en ondoordringbaarheid van het
jeugdzorgstelsel.
Al jarenlang is er een discussie gaande over de effectieve jeugdzorg, hierin is
aandacht voor 3 terreinen:
- Een verhoging van de effectiviteit van de methodiek
o Streeft de invoering van evidence- based na.
- Een verhoging van de effectiviteit van de hulpverlener.
- Een verhoging van de effectiviteit van het stelsel.
o Vooral politici en bestuurders zijn de stelselverbeteraars.
o Focussen ze zich op andere wet- en regelgeving in de hoop daarmee
de effectiviteit van jeugdzorg te verhogen.
In de theorie zijn de 3 oriëntaties van elkaar te onderscheiden, maar ze kunnen
niet los van elkaar worden gezien. Bijvoorbeeld: Wat heb je aan een goede
methodiek en hulpverlener in een slecht stelsel?
Het aantal kinderen dat gebruik maakt van verschillende vormen van jeugdzorg
is groot en blijft jaarlijks groeien. Daarnaast zijn er jongeren die jeugdzorg nodig
hebben, maar die niet bereikt worden (migrantenjongeren, zijn vaak voor jeugd-
ggz onbereikbaar).
Het gaat om 15% van het geheel aan kinderen en jongeren die hulp nodig
hebben van jeugdzorg.
3
, - 5 % hiervan heeft langdurige intensieve hulp nodig dat geïndiceerde
jeugdzorg noodzakelijk is.
- 8 % hiervan heeft kortdurende hulp nodig (meestal ambulant)
- 2 % hiervan blijft onbekend, dit zijn zorgmijders.
Het Nederlandse jeugdbeleid richt zich vooral op de 5% categorie, hierdoor heeft
het jeugdbeleid vaak een negatieve klank: het gaat over risicofactoren, kinderen
onder de 12 en over probleemjongeren. De scheidingslijn tussen jeugdzorg en
jeugdbeleid wordt steeds kleiner, doordat de overheid gericht is op de 15% die
hulp nodig heeft te verkleinen (ipv de 85% te vergroten).
Er is sprake van een paradox als we kijken naar het feit dat de Nederlandse jeugd
als gelukkigste ter wereld wordt gezien en dat toch een groot deel van de
kinderen te maken heeft met jeugdzorg.
Dit komt doordat de problemen zich ontwikkelen bij een klein deel van de jeugd,
dat een onevenredig sterk beroep doet op de zorg.
Door de transitie van jeugdzorg zou de bestuurlijke en financiële versnippering
voor een groot deel opgelost worden. Vanaf januari 2015 bepaald de gemeente of
een jeugdige hulp en zorg krijgt op basis van ‘’opgroei- en opvoedingsproblemen,
psychische problemen en stoornissen en voor over eigen mogelijkheden en
probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, in staat wordt gesteld gezond
en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende
zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houden met zijn
leeftijd en ontwikkelingsniveau’’.
Internationaal jeugdbeleid
Het Nederlandse jeugdbeleid is gebonden aan internationale afspraken.
Nederland is verbonden aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (IVRK). Nederland ondertekende het op 26 januari 1990.
Het IVRK bevat 54 artikelen die op te delen zijn in 3 delen:
- Artikel 1 – 41: Rechten van het kind
- Artikel 42 – 45: Toezicht en rapportage
- Artikel 46 – 54: Procedures
Het verdrag bevat: algemene rechten, zorgrechten, beschermingsrechten,
participatierechten, rechten voor kinderen die speciale zorg nodig hebben.
Het IVRK is gebaseerd op 3 pijlers: Provision, Protection en Participation.
- Nederland heeft zich tot nu toe vooral gericht op Provision en Protection.
Rechten voor kinderen betekenen ook plichten voor kinderen. Kinderen hebben
recht op onderwijs, maar ook de plicht om naar school te gaan.
Het VN-comité voor de rechten van het kind controleert of landen zich houden
aan de naleving van het verdrag. Een land dat het verdrag ondertekent, moet na
de eerste twee jaar een eerste rapport inleveren bij het kinderrechtencomité.
Hierin staat wat het land heeft gedaan met de rechten van het kind en welke
vooruitgang is geboekt. (Vervolgens na elke 5 jaar)
De Nederlandse jeugdzorg baseert zich op de rechten van het kind. Dit heeft
ervoor gezorgd dat er een verandering ontstond van aanbodgerichte zorg naar
vraaggerichte zorg. Ook heeft het IVRK ervoor gezorgd dat er eerst wordt
gekeken naar plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis en pas daarna is een
residentiële plaats aan de orde.
4