Algemene eindtermen
1. De kandidaten kunnen verschillende opvattingen en de daarbij behorende begrippen over
(a) het nu en het nadeel van de sceptische twijfel, (b) de relatie tussen waarneming en
werkelijkheid, (c) de mogelijkheid van kennis, (d) de mogelijkheid van communicatie en (e)
de relatie tussen kennis, rationaliteit en integriteit, herkennen, uitleggen, vergelijken,
bekritiseren en toepassen aan de hand van voorbeelden en casussen en een
beargumenteerd standpunt innemen ten aanzien van deze opvattingen.
2. De kandidaten kunnen antropologische en ethische vooronderstellingen die een rol spelen
in het filosofische debat over de status van kennis benoemen en uitleggen. Daarnaast
kunnen zij de metafysische, epistemologische vooronderstellingen bij (a) het onderscheid
tussen buitenwereld en binnenwereld en (b) het onderscheid tussen binnenwereld en
belevingswereld, herkennen en kritisch evalueren.
3. De kandidaten kunnen wijsgerige methoden, kennissystemen en wereldbeelden van
zichzelf en van anderen aan de hand van sceptische voorbeelden en gedachte
experimenten kritisch evalueren.
Hoofdstuk 1, Scepticisme op scherp gesteld
4. De kandidaten kunnen aan de hand van een voorbeeld aangeven wat “gerede twijfel”
inhoudt en uitleggen wat het verband is tussen “gerede twijfel” en een sceptische houding.
Er is sprake van gerede twijfel aan een uitspraak p wanneer er een alternatief voor p
mogelijk is dat redelijkerwijs ongeveer even geloofwaardig is als p. Voorbeeld van de
moordzaak: de tweelingbroer, de causaliteit bij de slagader is wankel en niets is zeker.
Dergelijke alternatieve scenario’s illustreren het fundamentele probleem met onze kennis.
En volgens het scepticisme is niets helemaal zeker. Waardoor er dus een verband is tussen
gerede twijfel en een sceptische houding.
5. De kandidaten kunnen uitleggen wat metafysisch, epistemologisch en conceptueel
scepticisme inhouden en deze vormen van scepticisme toepassen, bekritiseren en
evalueren.
Metafysisch: dat het helemaal niet zeker is water buiten ons en onafhankelijk van ons
bestaat. Het is zelfs niet zeker of er überhaupt ‘een buitenwereld’ bestaat. Het zet veel van
de opvattingen waarop onze handelingen gebaseerd zijn, op losse schroeven.
Epistemologisch : kennis is onmogelijk. Voor alles wat we menen te weten zijn sceptische
alternatieven te bedenken. En zolang we die niet kunnen uitsluiten, kunnen we dus eigenlijk
niets weten. Het is funest voor onze pogingen om te handelen ‘met kennis van zaken’.
Conceptueel: communicatie is onmogelijk, we zijn er niet toe in staat om met elkaar van
gedachten te wisselen. Elk van ons is als geen ander vertrouwd met zijn of haar eigen
bewustzijnsinhouden (met wat wij ervaren), maar wij hebben lang niet dezelfde intieme,
rechtstreekse toegang tot de bewustzijnsinhouden van anderen (het probleem van ‘andere
geesten’). Twijfel aan andere geesten.
6. De kandidaten kunnen het onderscheid aangeven tussen pyrronistische en academische
scepsis.
Pyrronist
: ik zoek nog steeds, en zolang ik niks gevonden heb onthoud ik me van oordeel
, Academicus: er is geen waarheid (want ik heb hem niet gevonden)
(Dogmaticus:er is een waarheid (want ik heb hem gevonden))
7. De kandidaten kunnen uitleggen wat wordt bedoeld met de pyrronistische problematiek en
deze problematiek op theoretisch, psychologisch en dialectisch niveau interpreteren.
Wanneer beide keuzemogelijkheden gelijkwaardig zijn is het onmogelijk om een keuze te
maken.
(Ken)Theoretisch: (verantwoording kennis) Echte rechtvaardiging van een overtuiging is
niet mogelijk: onthoud je dus van oordeel
Psychologisch: (overtuiging of geloof) Twee tegengestelde meningen zijn oven
geloofwaardig: onthoud je dus van oordeel (isosthenie). Onthouden (épochè) → rust
(ataraxia)
Dialectisch:(argumentatie) Argumenten vooronderstellen al wat ze willen bewijzen: onthoud
je dus van oordeel. Beide partijen zijn al van hun gelijk overtuigd, neutrale persoon moet
zich dus onthouden
8. De kandidaten kunnen uitleggen wat het trilemma van Agrippa inhoudt en de drie opties
die daarbij aan de orde zijn benoemen en evalueren.
Waar er bij een dilemma twee keuzes zijn die allebei ontoereikend of anderszins
onbevredigend zijn, daar zijn er bij een trilemma drie van dergelijke opties.
1. Oneindige regressie: een opvatting is pas kennis als je hem kunt rechtvaardigen.
Een opvatting kan alleen maar gerechtvaardigd worden door een andere opvatting
(en niet door een directe ervaring), dit gaat eindeloos door
2. Dogmatische bewering: afkappen: dat is gewoon zo, punt
3. Een web van elkaar ondersteunende opvattingen: opvattingen ondersteunen elkaar
wederzijds.
9. De kandidaten kunnen uitleggen wat Rene Descartes met zijn radicale twijfel beoogt en
daarbij zijn drie niveaus van twijfel en bijbehorende argumenten onderscheiden en
beschrijven.
Radicale twijfel: Wees sceptischer dan de ergste scepticus en kijk wat er overblijft.
1. illusieargument: we kunnen niet zeker zijn van onze waarnemingen. Schijn bedriegt
soms
2. droomargument: elke ervaring waarvan ik geloof dat ze echt is, kan gedroomd zijn
3. boze demon argument: een boze demon kan ideeën in je hoofd plaatsen
10. De kandidaten kunnen de argumentatie reconstrueren hoe Descartes vanuit het “ik
denk” concludeert tot het bestaan van zichzelf als res cogitans, het bestaan van God en het
bestaan van de buitenwereld als res extensa.
Cogito ergo sum ik denk dus ik ben → res cogitans (denkend ding) → we kunnen het idee
vormen van het MPWD, dus moet het bestaan. Anders zou er iets aan ontbreken, namelijk
het bestaan zelf, en dan zou het dus niet perfect zijn → God is niet kwaadaardig, dus jij zelf
bestaat niet alleen als denkend ding, maar ook als lichaam → res extensa → dus kan je ook
de buitenwereld beredeneerd aannemen.