Grondslagen micro-economie -TiU
Hoofdstuk 1 Analyzing Economic Problems
Economische wetenschap: allocatie van schaarse middelen
Micro-economie: de studie van het gedrag van individuele economische agenten zoals consumenten,
werkenden, ondernemingen of managers. De micro-economie houdt zich bezig met het gedrag van
deze economische agenten als individu, maar vooral ook met de interactie tussen hen, vooral op
markten.
Modellen zijn vereenvoudigingen van de werkelijkheid die nadruk leggen op belangrijke aspecten.
In elk model moet worden aangegeven welke variabelen gegeven zijn in het model en welke
bepaald moeten worden met het model.
Exogene variabelen: een variabele waarvan de waarde is gegeven bij de analyse van een
economisch systeem
Endogene variabele: een variabele waarvan de waarde wordt bepaald binnen de analyse door de
werking van het model.
Bijna alle micro-economische modellen rekenen op slechts drie belangrijke analytische
instrumenten: 1.Optimaliseren onder nevenvoorwaarden: een beslisser wil de beste keuze maken
rekening houdend met alle mogelijke restricties en limieten. Dit bestaat uit twee delen:
De objectieve functie: de relatie dat de beslisser probeert te minimaliseren of
maximaliseren. De beperkingen: de restricties of limieten die op de beslisser worden
opgelegd.
Het marginale effect van een verandering in de exogene variabele is de impact van de laatste
eenheid van de exogene variabele op de endogene variabele.
Het lijkt duidelijk dat de variabele die het meest oplevert, het meest gekozen moet worden. Er moet
echter ook gekeken worden naar de marginale verschillen. Er is meestal een punt waarop de ene
variabele per eenheid meer oplevert dan de andere.
2. Evenwichtsanalyse: de analyse van een systeem in een toestand die zal aanhouden zo lang
de exogene factoren niet veranderen.
Bij micro-economie bestaat er in het evenwicht voor het economisch subject geen enkele reden om
voor een ander alternatief te kiezen.
Er wordt vanuit gegaan dat er op de markt uiteindelijk vanzelf een optimaal evenwicht ontstaat,
omdat de overschotten en tekorten worden opgelost.
3. Comparatieve statica: men vergelijkt het evenwicht van een systeem vóór een verandering in
een exogene variabele met het evenwicht van een systeem na een verandering in een exogene
variabele. Denk hierbij bijvoorbeeld aan droogte in een land waardoor de productie van een goed
omlaag gaat
de prijs moet omhoog > de aanbodlijn gaat naar links (omhoog).
Positieve analyse: zij verklaren hoe een economisch systeem werkt of voorspellen hoe het zal gaan
veranderen. Voorbeeld:
Gegeven het gekozen veilingmechanisme, hoe zullen de bieders zich gedragen, dat wil zeggen welke
strategie zullen zij kiezen?
Normatieve analyse: vragen zich af wat economische subjecten zouden moeten doen? (wat het
beste is). Voorbeeld:
Wat is het “optimale” mechanisme om radiofrequenties te veilen, gegeven de maatschappelijke
doelstellingen (zoals gedefinieerd door de uitvoerende en wetgevende macht)?
,Hoofdstuk 2 Demand and Supply Analysis
Paragraaf 2.1 Demand, Supply and Market Equilibrium
Volledige mededinging is een marktvorm die wordt gekenmerkt door zeer veel aanbieders en zeer
veel vragers. Ze zijn allemaal zo klein ten opzichte van de markt als geheel, dat zij de prijs als
gegeven beschouwen wanneer ze beslissen over de te kopen hoeveelheid of de te verkopen
hoeveelheid.
Kenmerken bij volledige mededinging:
- Homogeen product
- Vrije toe en uittreding
- Individuele aanbieder en vrager hebben geen invloed op de prijs van het product
- De prijs is een gegeven en ze passen de hoeveelheid aan
Andere marktvormen: monopolie, hier is er maar één aanbieder, en oligopolie, hier zijn er een paar
aanbieders.
Een markt wordt gekarakteriseerd langs 3 dimensies:
1. Het product > wat wordt er op de markt verhandeld
2. De locatie > waar is de markt?
3. De tijd > wanneer vinden de transacties plaats?
Twee typen markt participanten:
- Kopers > gedrag gemodelleerd door de vraag
- Verkopers > gedrag gemodelleerd door het aanbod
De marktvraagfunctie laat zien hoe de gevraagde hoeveelheid van een product van verschillende
factoren afhangt. Bijvoorbeeld: Qd= 100-2xP1 +3xP2 +0.5xI
De marktvraagcurve stelt de gevraagde hoeveelheid van een product voor bij uiteenlopende
prijsniveaus, terwijl de andere vraagbepalende factoren constant blijven (=ceteris paribus).
Bijvoorbeeld: Q1d= Q1d(P1)
Afgeleide vraag: vraag voor een goed dat is afgeleid van de productie en de verkoop van andere
goederen. Bijvoorbeeld de vraag van siroop is afgeleid van de vraag naar frisdrank waar het gebruikt
wordt als een zoetmaker.
Directe vraag: vraag naar een goed dat komt van de wens van een koper die het direct zelf
consumeert.
De hoeveelheid moet altijd op de x-as (endogene variabele) en de prijs op de y-as (exogene
variabele). Daarom maken we vaak gebruik van een inverse vraagcurve: P1= P1(Q1d)
Stappen bij het tekenen van een vraagcurve:
- Benoemen van de assen
- Stijgende of dalende functie?
- Snijpunten met de assen? Als X=0 (chocke price) en als Y=0
Chocke price: de laagste prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan nul.
Y=0 is onzin want de gevraagde hoeveelheid is dan oneindig.
De wet van de vraag houdt in dat de gevraagde hoeveelheid van een product negatief afhankelijk is
van de prijs van het product zelf. De vraagcurve kent dus een dalend verloop. Er zijn wel
uitzonderingen hierbij! Een niet veranderende vraaglijn is bijvoorbeeld van medicijnen en benzine.
,Een beweging langs de vraagcurve is het gevolg van de verandering in de prijs van het product.
De vraagcurve verschuif wanneer andere vraag bepalers wijzigen. Als de vraag toeneemt, verschuift
de lijn naar rechts. Als de vraag afneemt, verschuift de lijn naar links.
- Als de vraaglijn toeneemt (dus naar rechts gaat) en de aanbodlijn hetzelfde blijft gaat
de evenwichtsprijs omhoog en de evenwichtshoeveelheid stijgt ook.
- Als de vraaglijn afneemt en de aanbodlijn hetzelfde blijft, daalt de evenwichtsprijs en
de evenwichtshoeveelheid
De marktaanbodfunctie laat zien hoe de aangeboden hoeveelheid van een product van
verschillende factoren afhangt. Bijvoorbeeld: Q1s= 50- 6xW + 0,4xP1
De marktaanbodcurve laat de aangeboden hoeveelheid van een product zien bij uiteenlopende
prijsniveaus, terwijl andere aanbodsbepalers constant blijven (ceteris paribus).
Bijvoorbeeld: Q1s= Q1(P1)
De wet van het aanbod houdt in dat de aangeboden hoeveelheid van een product positief
afhankelijk is van de prijs van een product. De aanbodcurve kent dus doorgaans een stijgend
verloop.
Een beweging langs de aanbodcurve is het gevolg van de verandering in prijs van het product zelf.
De aanbodcurve verschuif wanneer een andere factor die het aanbod beïnvloed wijzigt. Als het
aanbod toeneemt, verschuift de lijn naar rechts. Als het aanbod afneemt, verschuift de lijn naar
links.
- Als de aanbodlijn afneemt en de vraaglijn gelijk blijft, stijgt de evenwichtsprijs en daalt
de evenwichtshoeveelheid.
- Als de aanbodlijn stijgt en de vraaglijn gelijk blijft, daalt de evenwichtsprijs en stijgt
de evenwichtshoeveelheid
In het marktevenwicht is de prijs zodanig dat de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de
aangeboden hoeveelheid. Er is geen opwaartse/neerwaartse druk op de prijs.
Als aanbieders tegen de geldende prijs niet zoveel kunnen verkopen als zij zouden wensen, dan is er
sprake van een aanbodoverschot. In dat geval is er sprake van neerwaartse druk op de prijs, totdat
het evenwicht is bereikt.
Als vragers tegen de geldende prijs niet zoveel kunnen kopen als zij zouden wensen, dan is er
sprake van een vraagoverschot. In dit geval is er opwaartse druk op de prijs, totdat evenwicht is
bereikt.
Als een exogene variabele de vraag- of aanbodcurve doet verschuiven, dan verschuift het evenwicht
ook.
Paragraaf 2.2 Price Elasticity of Demand
De directe prijselasticiteit van de vraag is de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid
als gevolg van een verandering in de prijs van het goed met één procent. Het is een maatstaf voor
de prijsgevoeligheid van de vraag. De directe prijselasticiteit van de vraag is negatief (of nul>wet
van de vraag). De vraaglijn verloopt ook altijd dalend (hoe lager de prijs, hoe groter de hoeveelheid)
Formule:
% verandering vraag
% verandering prijs
Elastische vraag: wanneer de prijs met 1 procent stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid met meer
dan 1 procent. Dus voor E<-1 E>1
Hierbij daalt je omzet dus, de gevraagde hoeveelheid is relatief gevoelig voor prijsveranderingen.
, Eenheidselastische vraag: wanneer de prijs stijgt met 1 procent, daalt de gevraagde hoeveelheid
met exact 1 procent. Dus voor E= -1 of 1
Hierbij is de omzet dus onveranderd.
Inelastische vraag: wanneer de prijs met 1 procent stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid met
minder dan 1 procent. Dus voor E tussen 0 en -1 in.
Hierbij stijgt je omzet dus. De gevraagde hoeveelheid is relatief ongevoelig voor prijsveranderingen.
Perfect inelastisch: totaal prijsongevoelig. E=0
Perfect elastisch: bij elke stijging van de prijs zal de gevraagde hoeveelheid 0 worden. Bij elke daling
van de prijs zal de gevraagde hoeveelheid oneindig worden.
De elasticiteit is niet de richtingscoëfficiënt!!
- De richtingscoëfficiënt is het quotiënt van absolute veranderingen in hoeveelheid en
prijs (dus Qd/P).
- Elasticiteit is het quotiënt van relatieve veranderingen in hoeveelheid in prijs.
In het algemeen hangt de waarde van de prijselasticiteit van de vraag af van het punt (P en Q)
waarop je ze meet. Bij het vergelijken van 2 vraagcurves kijken we naar de prijselasticiteit in het punt
waar ze elkaar snijden.
Hoe vlakker de vraagcurve is, des te groter is de prijsgevoeligheid van de vraag.
Lineaire vraagcurve: Qd= a-b x P
Inverse vraagcurve: P= a/b – (1/b)
xQd
- Hierbij zijn a en b positieve constanten.
- a/b is de chocke price (= prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan 0)
- -b is de richtingscoëfficiënt van de vraagcurve (bij de inverse -1/b)
- De directe prijselasticiteit van de vraag is -b x P
a-bP
Constante elasticiteit vraagcurve: Qd= aP^-b (Qd=vraag!)
Inverse vraagfunctie:
- A is een positieve constante
- B is een negatieve constante
- De directe prijselasticiteit van de vraag is gelijk aan -b, ongeacht p en q.
Factoren die van invloed zijn op de directe prijselasticiteit van de vraag:
1. Beschikbaarheid van substituten: als er meer substituten zijn, is het meer prijselastisch,
dus dan kies je sneller voor het substituut.
2. Noodzakelijke producten versus luxe producten: noodzakelijke producten zijn minder
prijselastisch (zoals kraanwater en gas). Ook al stijgt de prijs, je zal deze goederen toch
aan moeten schaffen.
3. Aandeel in budget van de consument: als dit een groter aandeel is, dan is het meer
prijselastisch. Bijvoorbeeld: bij het kopen van een dure fles drank zijn mensen kritischer
dan bij het kopen van een flesje frisdrank.
4. Tijdshorizon: op lange termijn is het meer prijselastisch, omdat je bijvoorbeeld meer tijd
hebt om naar substituten te zoeken.