VWO Aardrijkskunde Globalisering
Hoofdstuk 1
Meer landen en regio's worden betrokken in de internationale handel. Grootste handel land
was altijd Amerika, maar China verhandeld tegenwoordig meer en betere producten.
Regionalisering: Het indelen van een gebied in regio's. Grondregel: altijd uitgaan van zelfde
kenmerk. bv Agrarische en industriële regio's en regio's met sterke oriëntatie op
dienstverlenende sector. Regio: een begrensd deel v/h aardoppervlak, dat zich door
een/meerdere kenmerken onderscheid van andere regio's. Gebieden met soortgelijke
kenmerken. Als ze grote delen v/d wereld beslaan, worden ze ook wel macroregio's
genoemd. Om regio's te begrenzen zijn 2 zaken van belang:
- Meten van het kenmerk. Deel een gebied in arme/rijke regio's in >hoogte BNP p. hoofd v
bevolking.
- criterium. Bij welk BNP per inwoner noem je een regio rijk?
De schaal waarop je werkt is erg belangrijk. Europa is mondiaal christelijk, als je inzoomt is
er verschil
Bevolkingskenmerken:
- Demografische kenmerken: Om een indruk van de bevolkingsspreiding te krijgen kun je
naar de bevolkingsdichtheid(in verschillende regio's) kijken (aantal mensen per km2).
De bevolkingsgroei is niet overal even snel. Natuurlijke: verschil geboorte/stefte. Sociale:
(e)migratie.
Groei en krimp van bevolking kun je afleiding uit de vorm van een leeftijdsgrafiek, dus dze
gevene een beeld van de leeftijdsopbouw. Aan de vorm van een leeftijdsgrafiek kun je zien
of de demografische druk groot/klein is. Dat is de verhouding tussen enerzijds alle niet-
actieven, jong 0-19 of oud (65+) en anderzijds de productieve leeftijdsgroep (20-64). Is een
optelsom van de 'groene druk' en de 'grijze druk'. Grijze druk is in europa erg groot. In
Afrikaanse regio's de groene druk.
Naarmate de ontwikkeling van een land stijgt, neemt meestal de demografische druk eerst
af door daling van groene druk. Uiteindelijk zorgt toenemende vergrijzing opnieuw voor een
hoge dg druk.
Demografische transitie: In het Demografisch transitiemodel zijn de geboorte- en
sterftecijfers, die in veel regio's in tijd veranderd zijn door wijzigingen welvaart&welzijn
grafisch weergegeven. 5 fasen:
- Fase 1: Agrarisch ambachtelijke fase. Mensen leefden vooral van landbouw/ambacht. Men
trouwde laat, hoge geboortecijfers en sterftecijfers, medisch-hygienische situatie was
erbamelijk. Ziekten, hongersnoden en oorlog -> schommelingen in sterftecijfer.
- Fase 2: De proletarische fase: proletariaat: arbeidersklasse in het begin vd industriele
revolutie. Geboortecijfer hoog (meer mensen een baan->meer gezinnen), sterftecijfer daalt
(meer dingen bestreden zoals epidemieën). Economische ontwikkeling, verbeterde
behuizing etc. Armste regio's.
- Fase 3: De moderne fase: Verstedelijking, kinderen waren minder nodig (dalende
kindersterfte en invoering pensioenen). Kosten opvoeding, onderhoud en onderwijs stijgen.
Kennis/acceptatie van geboortebeperkende middelen nemen toe, vruchtbaarheid (aantal
kinderen 1 vrouw) daalde sterk.
- Fase 4: de postindustriële fase:geboorte/sterftecijfers laag, bevolkingsgroei stagneert,
,kleiner aandeel van jonge vrouwen, sterftecijfer stijgt naarmate het aandeel van oudere
mensen toeneemt.
- Fase 5: sterfteoverschot, komt in enkele regio's voor.
Steden en platteland: Meer dan 50% woont in stedelijke gebieden. Grote regionale
verschillen in urbanisatiegraad (% v/d bevolking dat in steden woont). Rijke landen hoogste
verstedelijkingsgraad. hoog urbanisatietempo, snelheid waarmee het % stadsbewoners
toeneemt, in arme macroregio's.
-Cultuur kenmerken: Door menselijke geest voortgebrachte elementen, zoals taal, religie,
gewoonten, waarden en normen. Volkeren hebben een eigen, cultureel bepaalde identiteit
(sterk door taal en religie.
Lingua Franca: de derde taal. Een gemeenschappelijke taal, voor bijv. handel.
(Swahili/maleis)
Soms worden heel nieuwe talen ontwikkeld om communicatie mogelijk te maken
(Papiamento)
Religie drukt een grote stempel op de normen en waarden van een samenleving, maar ook
de politiek wordt erdoor beïnvloed.
Cultuurgebieden: Regio’s met gemeenschappelijke cultuur. Kent lange geschiedenis, waarbij
interne (mens en natuur) als externe (contacten met volkeren uit andere cgebieden) tot
verandering leidden.
Acculturatie: Overnemen van andere cultuurelementen (eetgewoonten).
Contacten tussen culturen leiden soms tot grote conflicten. Vooral bij tegenstellingen in
religie, politieke denkbeelden of talen. Volgens Huntington vooral in de overgangsgebieden
tussen culturen.
Diffusie
Ruimtelijke diffusie: cultuurelementen verspreiden zich van ‘t ene naar het andere gebied.
4 vormen - Expansie: Verspreiding gaat snel vanuit één plaats. Veel technische innovaties
volgen dit patroon.
- Relocatie: Verschijnsel komt uit brongebied, verschijnt in nieuwe gebieden. Migratie
(christendom). - Contact: Cultuur wordt overgebracht door directe contacten.
handelscontact/voorlichtingcampagne - hiërarchische: Verspreiding gaat via geordend
netwerk van plaatsen/punten. Bijvoorbeeld: De uitbreiding van het christendom in de
middeleeuwen via kloostergemeenschappen.
Sociale diffusie: Meestal volgens een bepaald patroon. Na de eerste vernieuwers
accepteren de volgers, in een steeds sneller proces de verandering waarna de meerderheid
en achterblijvers volgen.
Tegenwoordig: Nu zorgt ICT-technologie voor zeer snelle en grootschalige diffusie (pc, met
1 klik)
, Economische kenmerken
Het nationaal inkomen is veruit de meest gebruikte indicator voor de mate van
ontwikkeling. Dat is de waarde van alle geproduceerde goederen/diensten van een land.
Oftewel: de som van alle inkomsten. Vergelijking van inkomens van landen.
Bruto Binnenlands Product: Het BBP: De productie die op het grondgebied van dat land
plaatsvindt.
Bruto Nationaal Product: Het BNP: De totale productie van economische
goederen/diensten, in de loop van een jaar, uitgedrukt in geld. Waarde v/d productie van
eigen nationale productiefactoren.
Bij het gebruik van het BNP/BBP moet je enkele overwegingen in je achterhoofd houden:
- Hoe betrouwbaar zijn de cijfers? Meetproblemen/anders berekend/verzameld
- Verschil in koopkracht: hoeveelheid goederen/diensten die je voor een bepaalde
hoeveelheid geld kunt kopen. In Nederland kleiner dan Egypte (hamburger, 40 cent)
De spreiding rondom het gemiddelde inkomen is groot als er grote verschillen zijn in het
nationaal inkomen per groep mensen. Met een Lorenzcurve kan zo’n scheve
inkomstenverhouding goed weergegeven worden. Curve meer naar hoek rechtsonder
buigend > schevere inkomstenverhouding
Een ander probleem met het BNP is dat landen niet allemaal dezelfde valuta hebben. De
officiële wisselkoers in sommige landen wijkt soms sterk af van de werkelijke waarde.
Een andere indicator voor het economische ontwikkelingspeil is de samenstelling van de
beroepsbevolking. Deze wordt onderverdeeld in 3 sectoren:
1. Primaire sector: Landbouw/visserij/jacht
2. Secundaire sector: industrie/ambacht/bouwnijverheid/mijnbouw openbare
nutsbedrijven
3. Tertiaire sector: handel/verkeer/financiële en zakelijke diensten, bestuurlijke, sociale en
culturele diensten.
Naarmate het ontwikkelingspeil toeneemt veranderd deze samenstelling.(aandelen in
beroepsbevolking) Regel: Stijgt de welvaart, dan is het percentage dat in die sector werkt
hoger. Van veel mensen in ontwikkelingslanden zijn geen cijfers bekend, omdat ze in de
informele, niet geregistreerde, beroepssector proberen het hoofd boven water te houden.
Regionaliseren op basis van samengestelde kenmerken: De VN gebruiken een
samengestelde variabele, de Human Development Index (HDI) in het NL de IMO, omdat er
kritiek komt op een te eenzijdig beeld. Deze VN-ontwikkelingsindex wordt samengesteld
aan de hand van 3 variabelen:
een economische, een demografische en een sociaal-culturele indicator. Dat zijn het
gemiddelde inkomen, de levensverwachting en het analfabetisme. Hoger index > hoger
ontwikkelingspeil.
Politieke kenmerken:
Het democratisch gehalte van de samenleving: de mate waarin en de manier waarop macht
over mensen is verdeeld. Bijna 40% leeft in landen waar je weinig over je leven zegt. Een
manier om het democratische gehalte te meten, is de index voor democratie. Daarin zijn
enkele democratische kenmerken verwerkt die betrekking hebben op het houden van bijv