ONTWIKKELINGS- EN LEERPROBLEMEN
48
ONTWIKKELINGS- EN
LEERPROBLEMEN
COLLEGE 1: INTRODUCTIE
SPECIAL EDUCATION
In Engelstalige wordt gesproken over special education in plaats van orthopedagogiek.
Dit gaat over leerlingen met speciale leerbehoeften.
Special education: “Education of students with special needs in a way that
addresses the student’s individual differences and needs”
Ideaal gezien is het onderwijs individueel gepland en uitgevoerd. De unique difference
position sluit het beste aan bij deze definitie: iedere leerling is uniek en heeft unieke
kenmerken waar rekening gehouden mee moet worden. Bij deze cursus komt de general
difference position (groepspecifiek) aan bod, omdat niet elke afzonderlijke leerling
besproken kan worden en de leerlingen onder kenmerken van classificaties vallen.
Binnen de orthopedagogiek worden drie deelgebieden onderscheden:
1. Kinderen met een handicap/beperking (gehandicaptenzorg)
2. Kinderen met leermoeilijkheden (leren en onderwijs)
3. Kinderen met gedragsmoeilijkheden (jeugdzorg)
In deze cursus komen het eerste en tweede deelgebied aan bod.
INRICHTING VAN HET ONDERWIJS
ONDERWIJS (ALGEMEEN)
LEERPLICHTWET (1969/1985)
Voltijdse leerplicht: vanaf 5 jaar, minimaal 12 volledige schooljaren (tot en met 16 jaar)
Vervangende leerplicht: alternatief leertraject mogelijk vanaf 14 jaar
WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
Basisonderwijs: RBO (regulier basisonderwijs) of SBO (speciaal basisonderwijs)
Samenwerking en integratie van deel van speciaal onderwijs met regulier onderwijs
1991: Weer samen naar school (WSNS zorgverbreding)
1996: Speciale scholen voor basisonderwijs (SBO)
Samenwerkingsverbanden (SWV) voor RBO en SBO:
Minstens 2000 leerlingen, zorgplan
Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL): bepaalt of plaatsing in het SBO
nodig is
Leerlinggebonden financiering (LGF, het ‘rugzakje’): geld om extra zorg in te
kopen voor een kind
WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
Speciale scholen voor Voortgezet Onderwijs
Leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) op alle 4 de niveaus van het VMBO
Voor leerlingen met hiaten, achterstanden of sociaal-emotionele problemen
In principe voldoende capaciteiten voor VMBO-diploma
Praktijkonderwijs (PRO)
Niet in staat VMBO-diploma te halen
Toelating: toelaatbaarheidsbepaling door Regionale Verwijzingscommissie
(RVC)
Indicatiecriteria PRO/LWOO
Indicatie IQ Relatieve Emotionele
leerachterstand problematiek
, ONTWIKKELINGS- EN LEERPROBLEMEN
48
PRO 60-80 0.5 of meer Niet vereist
PRO of 75-80 0.25 of meer Niet vereist
LWOO
LWOO 75-90 0.25-0.5 Niet vereist
LWOO 91-120 0.25-0.5 Vereist
Relatieve leerachterstand: 1 – (DLE / DL)
Een schooljaar telt 10 onderwijsmaanden, vanaf groep 3
DL = Didactische leeftijd: het aantal maanden dat het kind onderwijs heeft
gekregen
DLE = Didactische leeftijd equivalent: het daadwerkelijke niveau in aantal
maanden
WET OP DE EXPERTISECENTRA
Regionale expertisecentra (REC): samenwerkingsverband van speciale scholen (voor
kinderen die andere problematiek vertonen)
Voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs
Er worden vier clusters onderscheden
1. Visuele beperkingen (blind, slechtziend)
2. Auditieve/ communicatieve beperkingen (doof, slechthorend,
taalspraakproblemen)
3. Lichamelijke en of verstandelijke bepekringen (mytyl-, tytylschool, ZMLK)
4. ZMOK (ernstige leer-, gedrags-, en/of emotionele problemen)
Vervult verschillende taken
Onderwijs en zorg verlenen aan leerlingen
Bepaalt toelaatbaarheid en ondersteuning
Begeleiding van ouders bij zoeken van reguliere school
Participatie bij opstellen handelingsplan
PASSEND ONDERWIJS
De wet op passend onderwijs is aangenomen (2012, ingevoerd: 2014) omdat het
aantal zorgleerlingen groeide en daarmee ook het speciaal onderwijs (zorgleerlingen
zitten op een andere school dan reguliere leerlingen). Leerlingen op het reguliere
onderwijs kwamen niet meer in aanraking met zorgleerlingen, terwijl dat voor zowel
zorgleerlingen als reguliere leerlingen goed is.
Maatwerk: ‘een passend onderwijsaanbod’ niet wat heeft een kind maar wat
kan een kind?
Budget naar scholen (samenwerkingsverbanden) in plaats van ouders (rugzakje)
REC 3 en 4 opgeheven en landelijke indicatiestelling verdwenen per 1 augustus
2014
Aanmelding kind bij school in buurt: school bepaalt zelf of het kind
aangenomen kan worden. Als het kind niet op die school terecht kan, moet een
andere school benaderd worden door die school (zorgplicht van de school)
Openheid: via internet inzicht gegeven in de basisondersteuning van de school
en ondersteuningsplan thuisnabij onderwijs
Veranderingen door het passend onderwijs
Curatie (genezen) preventie (zorgen dat een kind niet uitvalt, op eigen
manier onderwijs doorlopen)
Indiceren (label en budget toekennen) arrangeren (organiseren)
Sectoraal integraal (individuele plannen voor een kind)
Wat betekent dit voor speciaal onderwijs cluster 3&4? Geleidelijke vermindering
aantal leerlingen
Wat betekent dit voor speciaal basisonderwijs? Speciaal onderwijs blijft bestaan:
toelaatbaarheidsverklaring door SWV
Samen waar het kan, apart waar het moet!
ARTIKEL: PIONIEREN IN PASSEND ONDERIJWS
, ONTWIKKELINGS- EN LEERPROBLEMEN
48
23 ouders van scholen uit 3 samenwerkingsverbanden zijn geïnterviewd over hun
ervaringen.
Een passende plek
Vraagt om goed overleg tussen ouders en school
Verschil in ervaringen van ouders, afhankelijk van beperking van het kind
Vooral ouders van kinderen met een fysieke beperking zijn tevreden over
de ondersteuning
Vooral ouders van kinderen met gedragsproblemen (zoals ASS, AD(H)D)
vinden de plek niet passend.
Begeleider
Mentor/docent/afdelingsleider moet zich echt verdiepen in het kind en de
problematiek. Niet iedereen kan en/of wil dat (vooral in het VO)
Korte lijnen ouders-school zijn noodzakelijk
Schoolkeuze, plaatsing
Ondersteuningsaanbod van scholen in basis- en voortgezet onderwijs moet
duidelijk zijn.
Goede overdracht noodzakelijk van basis- naar voortgezet onderwijs
Informatie
Ouders hebben behoefte aan volledige en transparante communicatie. Anders is het voor
ouders niet altijd duidelijk wat scholen kunnen bieden aan kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte.
CLASSIFICATIE EN GESCHIEDENIS
CL ASSIFICATIE
Twee belangrijke classificatiesystemen zijn DSM-IV-TR (APA: psychiatrisch systeem) en
ICD-10/ICF (WHO: ook over ziektes buiten de psychiatrie). In de colleges en het boek
wordt de classificering volgens DSM aangehouden, binnen de gehandicaptenzorg wordt
wel regelmatig verwezen naar ICD.
DSM-IV-TR
Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen
Voordelen Bezwaren
Klinische oriëntatie Classificatie heeft praktische gevolgen
Consensus tussen experts Kind heeft problemen, geen plaats voor
omgevingsinvloeden
Communicatie tussen hulpverleners en Beperkingen, geen plaats voor positieve
wetenschappers (internationaal) kenmerken
Classificatie criteria (geen oorzaken en Etikettering toename diagnoses ADHD,
normen) dyslexie en autisme
Ontwikkeling etiketten
ICD-10
Medische classificatie van ziektebeelden, gerubriceerd naar oorzaak.
Houdt onvoldoende rekening met psychische en maatschappelijke
aanpassingsmogelijkheden van het individu in zijn leefomgeving.’
ICIDH & ICF
Bij dit classificatiesysteem (WHO) wordt er wel rekening gehouden met omgeving en
persoonlijke factoren.
Impairment (Stoornis): afwijkingen op orgaanniveau. Afwijkingen van een
psychologische, fysiologische of anatomische structuur of functie.
Disability (Beperking): wordt door een persoon ervaren bij het uitvoeren van
dagelijkse activiteiten en handelingen.
Handicap: hierbij gaat het om maatschappelijke en sociale nadelen als gevolg
van een stoornis/beperking.
, ONTWIKKELINGS- EN LEERPROBLEMEN
48
In tweede versie van ICIDH (ICF) werden bovenstaande begrippen vervangen door
positieve termen en zijn persoonlijke en externe factoren toegevoegd.
GESCHIEDENIS
AUDITIEVE BEPERKING
1790 Instituut tot onderwijzing van doven en stommen Guyot (Groningen/Haren)
1828 Instituut voor Doven (Gemert, later St. Michielsgestel)
1888 School voor doven Effatha (Leiden, later Voorburg)
1912 Klas voor dove kleuters (St. Michielsgestel)
1951 Sint-Marie schoolinternaat voor slechthorende jongens en meisjes uit Instituut voor
Doven (Eindhoven)
1962 School Rafaël voor doofblinde kinderen (St. Michielsgestel)
1965 Ambulante begeleiding
1966 Mgr Terwindtstichting voor meervoudig gestoorde slechthorende kinderen
(Nijmegen)
1981 Weerklank voor doof en verstandelijke beperking
VISUELE BEPERKING
1808 Instituut tot Onderwijs van Blinden (Amsterdam)
1850 Ontwikkeling Brailleschrift
1859 Blindeninstituut voor opvoeding en onderwijs jongens (Grave)
1882 Blindeninstituut voor opvoeding en onderwijs meisjes (Grave)
1932 Prins Alexanderstichting, paviljoen voor visueel en verstandelijk beperkte kinderen
(Huis ter Heide)
1934 School en internaat (Haren)
1979 Ambulante onderwijsbegeleiding op reguliere scholen
LICHAMELIJKE BEPERKING
1900 Johanna Stichting, tehuis voor behandeling, verpleging, en opvoeding van
gebrekkige en mismaakte kinderen (Arnhem)
1913 Adriaanstichting tehuis voor het tijdelijk verzorgen van gebrekkige of mismaakte
kinderen (Rotterdam)
1915 Cornelia Stichting kinderziekenhuis voor het kosteloos opnemen van ziekelijke,
gebrekkige of behoeftige minderjarige kinderen (Beesterzwaag)
1948 Eerste mytylschool (Amsterdam)
‘50 Kinderrevalidatiecentra
1952 Bond van Ouders van Spastische Kinderen (BOSK)
1973 Revalidatiedagbehandeling
1977 Oprichting Gehandicaptenraad: emancipatie
1985 Start lobby Persoonsgebonden Budget (PGB)
BUITENGEWOON ONDERWIJS
1920 Buitengewoon Lager Onderwijs (BLO), aanvankelijk voor zwakzinnige kinderen, later
ook scholen voor dove, blinde en slechthorende kinderen
1930 Scholen voor psychopaten en voor epileptische kinderen
1949 Scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM)
1967 Ook voor kleuters en Voortgezet Buitengewoon Onderwijs
1967 en verder: zie powerpoint over Inrichting van het Onderwijs
VERSTANDELIJKE BEPERKING
1855 Idiotenschool van Van Koetsveld (Den Haag)
1891 Vereniging tot opvoeding en verpleging van idioten en achterlijke kinderen (Ermelo),
ontstaan inrichtingen voor zwakzinnigen
1921 nazorg buitengewoon onderwijs (BLO) door Pier de Boer, wordt na oorlog Sociaal
Pedagogische Dienst (SPD): maatschappelijk werk
1945 Verstandelijk gehandicaptenzorg afgesplitst van psychiatrie, broeders en zusters
verdwijnen uit de zorg
Jaren ‘50 Oprichting ouderverenigingen
1964 Federatie van Ouderverenigingen, ontstaan gezinsvervangend tehuis (GVT) en
kinderdagverblijven
1970 Ontstaan leefgemeenschappen
1996 Ontstaan ouderinitiatieven en Thomashuizen
1989 Oprichting Centra voor Consultatie en Expertise nav Jolanda Veenema
, ONTWIKKELINGS- EN LEERPROBLEMEN
48
1976 Vroegtijdige Onderkenning van Ontwikkelingsstoornissen
1996 Persoonsgebonden Budget
1997 Integrale Vroeghulp (IVH) voor kinderen van 0 tm 6 jaar
2001 Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) wordt MEE: cliëntondersteuning nu ook voor
mensen met een lichamelijke, visuele of zintuiglijke beperking, niet-aangeboren
hersenletsel (NAH), autisme en chronisch zieken
2007 Federatie van Ouderverenigingen wordt VG-belang en fuseert in
2014 met de CG-Raad, de organisatie van mensen met lichamelijke beperkingen en
chronisch zieken
2015 Hervorming langdurige zorg
WETENSCHAPPELIJKE MODELLEN IN DE VERSTANDELIJKE GEHANDICAPTENZORG
Medisch/klinisch model (jaren 50 en 60): verpleging/verzorging: er is iets mis
dat ‘gerepareerd moet worden’, beheersing, patiënt
Ontwikkelingsmodel (jaren 60 en 70): normalisatie en integratie, pupil (in
plaats van patiënt)
Leef- en relatiemodel (jaren 70): zelfontplooiing, zichzelf, omgekeerde
integratie
Ondersteuningsmodel (jaren 90): Community Care, maatschappelijke
participatie, medeburger en cliënt, vraag van hulpvrager (specifieke hulp, wat echt
goed is voor de individu zelf)
COLLEGE 2: GEDRAGSFENOTYPE & LICHTE VERSTANDELIJKE BEPERKING
GEDRAGSFENOTYPE
GENETICA
MOLECUL AIRE GENETICA
Er is een bepaalde genafwijking welke gedragskenmerken brengt dat met zich mee?
46 chromosomen: 23 paren. Elk chromosoom heeft een korte arm (p) en een lange arm
(q). Op die korte en lange armen ligt DNA en in dat DNA zitten genen. Bij kinderen met de
besproken syndromen wijkt een deel van een bepaald chromosoom af van dat van
anderen. Daar horen specifieke fysieke en gedragskenmerken bij.
KLINISCHE GENETICA
GENETISCH ONDERZOEK
Chromosomenonderzoek (bv. Karyogram, FISH): klopt het aantal
chromosomen?
DNA-onderzoek (bv. Micro array, array CGH, MPS): specifieker kijken: niet naar
het aantal chromosomen maar specifiek op DNA niveau.
VORMEN VAN OVERERVING
Autosomaal (t/m chromosoom 22) dominant (1 nodig) of recessief (2 nodig)
X gebonden dominant (1 nodig) of recessief (2 nodig)
Y gebonden
Mitochondriaal: via DNA buiten de celkernen om: via de moeder naar het kind,
niet via vader
Mozaïcisme: sommige cellen zijn helemaal normaal, maar anderen zijn wel
gemuteerd