Dit zijn aantekeningen behorend bij het vak Onderzoeksmethodologie welk wordt gegeven tijdens de Premaster Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Alle relevante stof wordt hierin beschreven.
College 1 8-9-2021
Wat zijn de drie voorwaarden van causaliteit volgens Miller? (Open toetsvraag)
Met het verwerven van kennis, door te beschrijven, ordenen, registreren, begrijpen en verklaren
(wetenschap) kan je dingen voorspellen/ beheersen of beïnvloeden. Als je goed begrijpt hoe
probleemgedrag werkt kan je een interventie ontwikkelen.
Er zijn twee ‘ways of knowing’ ofwel kapstokken (1 en 2).
1. Natuurwetenschappen: gaat over deeltjes, zwarte gaten en cellen. Het stereotype van
wetenschap: een vrouw in een witte jas in een laboratorium. In de sociale wetenschap (met
menselijke deelnemers) moet je dus rekening houden met ethiek en sociale waarden.
-Een belangrijke stroming is het positivisme. We kunnen volgens hen de sociale wereld hetzelfde
onderzoeken als normale wetenschap. De kennis doe we opdoen moeten gebaseerd zijn op gegevens
(niet zomaar op gedachten). Positivisten willen ingrijpen op de wereld. Er is geen ruimte voor
interpretatie door de onderzoeker.
Dit volgde op de metafysica: hierin dachten mensen na over de werkelijkheid (wat is de
werkelijkheid/ wat is identiteit/ hoe ziet de hemel eruit). Dit kan je niet toetsen.
Hierna ontstond het prepositivisme. Gingen met name de buitenwereld beschrijven, niet per
se toetsen of interpreteren. Hierna kwam dus het positivisme.
Een tegenhanger van het positivisme is het constructivisme. ‘’Je kan niet zomaar objectieve
wetenschap bedrijven met mensen’’. Alle mensen zijn verschillend en iedereen kijkt door een andere
bril naar de wereld: er is niet één causale wet, want er zijn zoveel perspectieven.
Zij hadden kritiek op het positivisme:
-Determinisme (erkent geen vrije wil en een ander perspectief)
-Reductionisme (een mens is meer dan een getal)
-Egocentrisch (onderzoekers gaan te veel uit van hun eigen ideeën)
-Ontmenselijkt (je bent maar één van de vele)
-Opdringerig (de onderzoekers wilde te graag iets bereiken en hierdoor reageren de onderzochten
anders).
Tegenwoordig post-positivisme (moderne opvatting):
-Houden er rekening mee dat er meerdere perspectieven zijn (dingen kunnen op verschillende
manieren worden uitgelegd). We houden dus meer rekening met de context. We gebruiken mixed
methods: gebruiken verschillende manieren van onderzoek (bijvoorbeeld interviews). Door iets op
verschillende manieren te toetsen heb je een sterkere en bredere conclusie.
Covariation principle: mensen zullen de onderzoeker vereenzelvigen met de uitslag van een
onderzoek. Als een onderwerp zo controversieel is (effecten van kindermisbruik) kan dit grote
gevolgen hebben.
,Sociale wetenschap oogt gewoontjes:
-De methoden ogen gewoontjes (vragen stellen, observeren).
Veel mensen trekken conclusies op basis vanuit hun eigen (beperkte) ervaring. Maar dit moet
natuurlijk veel ingewikkelder/ systematischer t.o.v. het normale leven.
2. Informele observatie: wat we in het dagelijkse leven doen (we denken na over fenomenen en
proberen deze te verklaren).
Dit lijkt erg op de sociale wetenschap.
Naïeve hypothesen en theorieën zijn dagelijkse hypothesen. Zijn niet heel precies en niet accuraat,
bijvoorbeeld: meisjes zijn socialer dan jongens. Een wetenschapper vraagt zich vaak meer dingen af
(bij welke mensen werkt iets wel/niet, werkt een andere methode beter).
De Groot heeft het over de empirische cyclus: -Waarnemen, -Proberen, -Resultaat, -Evalueren.
Gebeurt ook in het dagelijkse leven (aardbei zien, aardbei eten, lekker vinden, vaker eten).
Construct: een abstract concept dat we willen vatten. Wij hebben het geconstrueerd/ zelf bedacht.
Bijvoorbeeld: sociaal. Om dit meetbaar te maken maak je een operationele definitie: dus waar
bestaat sociaal zijn uit.
Hypothese: een aanname/ falsifieerbare stelling van twee of meer constructen. Vaak is er een
causaal verband: oorzaak en gevolg. Sociale media (A) leidt tot concentratieproblemen bij kinderen
(B).
Een theorie is een aaneenschakeling van hypothesen over hetzelfde onderwerp. Er zijn soms
qualifying conditions waaraan een theorie voldoet (bepaalde voorwaarde/ subgroep).
Een naïeve hypothese toetsen kan door middel van:
1. Logische analyse: theorie vaak in vorm van syllogisme. Uit 2 premisse kan je een conclusie
trekken:
-Hoog opgeleide ouders doen meer aan voorschoolse leesactiviteiten
-Meer voorschoolse leesactiviteiten leiden tot betere leesvaardigheid
-Hoog opgeleide ouders hebben kinderen met een betere leesvaardigheid.
Een bias is een onjuistheid (verkeerde conclusie of inschatting). Dit wil je dus voorkomen.
2. Autoriteit: een expert consulteren (juf). Je moet natuurlijk wel zeker weten dat het een expert is.
3. Consensus: afstemmen met gelijken. Dus bespreken met buren/ vrienden.
4. Observatie: hypothese vergelijken met observatie van gedrag.
5. Eerdere ervaringen: putten uit ons verleden.
De sociale wetenschap wijkt af van ons eigen leven omdat we echt streven naar de waarheid. Bij een
beetje twijfel zegt je dit heel duidelijk. Je stelt je bescheiden op. Je baseert je op de verzamelde
gegevens.
,Een goed onderzoeksonderwerp selecteer je op basis van:
-algemeenheid, het moet algemeen zijn maar mag ook over iets kleins gaan
-beantwoordbaarheid
-theoretisch belang
-praktisch/ maatschappelijk belang
-moeite uitvoer onderzoek vs. Belang beantwoording vraag
Spaarzaamheid (parismony) twee verklaringen voor hetzelfde fenomeen. Men verkiest dan de
verklaring met de minste aannames (de eenvoudigste).
Empirische cyclus:
Observatie (een idee over de wereld). Vorming van hypothese: vermoeden hoe het zit.
Inductie (ISA inductie is van specifiek naar algemeen): expliciteren van hypothese. Je gaat van je
kleine idee naar een algemeen idee (kinderen in het algemeen).
Onderzoekshypothese:
Deductie (DAS deductie van algemeen naar specifiek): van algemene hypothese naar een specifieke
onderzoeksgroep. Goed specificeren wat je gaat onderzoeken bij wie.
Toetsing: het feitelijke onderzoek. Kijken of je nieuwe data overeenkomt met je hypothese
(correlatie: of iets overeenkomt).
Resultaten evalueren: interpreteren wat de resultaten betekenen en kijken of er verder onderzoek
nodig is.
College 2 10-9-2021 ‘Hoe ontwerpen we onderzoek’
Afgelopen keer, HC 1: overeenkomsten en verschillen met 1. Exacte/natuurwetenschappen en 2. het
dagelijkse leven (naïeve psychologie). We letten in de wetenschap veel meer op biasen en validiteit.
Maruyama en Ryan H2.
Twee hoofdthema’s:
-1. Het doel van sociaalwetenschappelijk onderzoek.
-Ontwikkelen van theorieën
-Door ontdekken, aantonen/verwerpen, repliceren, etc.
-2. De introductie van evaluatiecriteria van wetenschappelijk onderzoek
-Interne en externe validiteit, constructvaliditeit, conclusievaliditeit.
Een theorie is een set van onderling samenhangende hypothesen. Een hypothese is een stelling over
de werkelijkheid. Dus een theorie is een aaneenschakeling van logische hypothesen. Doel:
beschrijven, verklaren en/of voorspellen van de werkelijkheid. Het bevat:
1. -Theoretische variabelen: ofwel constructen/ kernbegrippen. Bijvoorbeeld: blootstelling aan
geweld & agressiviteit.
2. -Relatie tussen deze constructen, al dan niet causaal (oorzaak – gevolg). Zo kan je denken dat een
hogere mate van blootstelling aan geweld kan leiden tot een grotere agressiviteit.
3. - Een goede theorie zegt ook hoe je deze constructen gaat meten. Dus, onderzoek doen naar de
(agressieve) tv-programma’s waar kinderen naar kijken en uiteindelijk scoren op een agressie-
vragenlijst.
, Er zijn twee soorten hypothesen:
1. Hypothesen over de relaties tussen de constructen onderling (construct A (blootstelling aan
geweld) leidt tot construct B (agressiviteit).
2. Hypothesen over de operationalisering van de constructen. (Respons R (de score op de
Aggresievragenlijst) is een valide indicator van construct A (agressiviteit).
Een goede wetenschappelijke theorie moet falsifieerbaar (verwerpbaar) zijn. Alle zwanen zijn wit
vindt een zwarte zwaan. Iets moet dus goed gedefinieerd en concreet zijn.
Een theorie moet ook spaarzaam zijn: verklaart zo veel mogelijk bevindingen met zo min mogelijk
hypothesen.
De theorie moet consistent zijn: hypothesen leiden niet tot tegenspraak (hij spreekt geen andere
theorie tegen). De theorie sluit aan bij andere, gerelateerde theorieën.
De theorie leidt mogelijk tot (onvoorziene) nieuwe inzichten/voorspellingen.
Daarnaast moet ie maatschappelijke belangrijke zaken aangaan.
Er zijn vier soorten onderzoek (ze passen allemaal ergens anders in de onderzoekscyclus):
1. Ontdekken (discovery research) (induceren). Iets willen weten/ informatie brengen.
2. Aantonen (deduceren = iets afleiden) (demonstration research). Willen aantonen dat bijvoorbeeld
aerosolen wel/niet te maken hebben met covid-besmettingen.
3. Verwerpen (deduceren) (refutation research). Iets proberen te verwerpen/ tegenbewijs zoeken.
4. Repliceren (deductief) (replication research). Je gaat een onderzoek, op een compleet andere
manier, herhalen om een hypothese te versterken of verwerpen. Kijken of iets ook voor een andere
groep, of onder andere omstandigheden plaats vindt.
Ontdekken (discovery research)
-Inductie: van observaties (specifiek) naar hypothesen (algemener), van een specifieke situatie naar
een algemener iets. Van iets observeren in de klas stellen dat het ook in andere klassen gebeurt).
Aantonen (Demonstration Research)
-Deductie: van hypothese (iets algemeens) naar gegevensverzameling (specifieker). Als je stelt dat tv-
geweld leidt tot meer agressie en daarna een steekproef doet, moet dat in je steekproef naar voren
komen.
Evaluatiecriteria!!
-Studies verschillen in kwaliteit. In sommige resultaten hebben we meer vertrouwen dan in anderen.
‘Hoe beoordelen we onderzoeksresultaten’? Er zijn bepaalde criteria:
-Interne validiteit: we vragen ons kritisch af in welke mate het onderzoeksdesign ons toe staat om
causale inferenties te maken?
Kan je op basis van het onderzoeksdesign/ontwerp een goede oorzaak-gevolg concluderen?
-Studies met een experimenteel design (bijv. in een laboratorium) hebben een hoge interne
validiteit.
-Studies met een niet-experimenteel design (een steekproef) heeft een lage interne validiteit.
-Studies met een quasi-experimenteel design zitten ertussenin qua interne validiteit.
We kijken dus we op basis van het onderzoeksontwerp een goede oorzaak-gevolg relatie kunnen
toetsen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper RTDZ. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.