Tentamenvoorbereiding Diagnostiek
Hoorcollege 1 (1A)
Diagnostiek behelst het door-en-door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te
kunnen nemen.
- Grieks.
- Dia= uit elkaar halen.
- Diagnostiek = kunnen onderscheiden van beelden. Als je iets goed wilt onderscheiden dat je
moet weten van alles wat je wil onderscheiden, moet weten wat het is.
Psychodiagnostiek legt de nadruk op het individu. Geeft een wat eenzijdig beeld van alleen de
persoon.
Een orthopedagoog kijkt meer naar de persoon en de omgeving er omheen.
Componenten van diagnostiek als leer
1. Testleer.
2. Theorieën en concepten.
3. Meetinstrumenten.
4. Diagnostisch proces
1. Testleer
Ook wel psychometrie genoemd, de leer van het meten.
Als je diagnostiek wil bedrijven dan zul je iets moeten weten over hoe je kunt meten.
-Centrale begrippen: betrouwbaarheid, validiteit, normering.
Pas als we iets weten over de verdeling van kenmerken in een populatie kunnen we vaststellen bij
één persoon of de score van die persoon afwijkend of problematisch is. Als je iets wil zeggen over de
afwijkende ontwikkeling, moet je dus weten wat is eigenlijk ‘normaal’, en wanneer is het dan niet
normaal.
2. Theorieën en concepten
Omvat theorieën over individuele verschillen tussen personen en omgevingen en over de
ontwikkeling van personen. Geven ons een kader om te kijken naar een persoon en diens
omgevingen een basis voor het ontwikkelen van meetinstrumenten.
-Centrale begrippen: eigenschappen, kenmerken, gedragingen, belevingen, ontwikkeling,
individu, omgeving.
3. Meetinstrumenten
Omvat alle methoden om iets te weten te komen over een persoon en/of diens omgeving.
-Centrale begrippen: items, vragen, opdrachten, observatiecategorieën, schaalconstructie.
4. Diagnostisch proces
Omvat alle fasen die worden doorlopen in een diagnostisch proces. Aanmelding kind tot afronding
ervan. Er zijn normatieve modellen of procedures die voorschrijven welke stappen hierbij in welke
volgorde moeten worden genomen. Wat je allemaal moet doen als orthopedagoog van aanmelding
tot advies.
-Centrale begrippen: regulatieve cyclus, empirische cyclus, NVO-richtlijnen.
Je doet als diagnosticus niet zomaar iets, je volgt een vaststaande procedure, die navolgbaar is voor
cliënten en collega’s. Je moet het op een verantwoorde manier doen.
,Eigenlijk is het zo dat het diagnostisch proces een paraplu is.
Je bent bezig met het diagnostisch proces. Om dat goed te kunnen doen moet je kennis hebben op al
deze drie vlakken. Die paraplu is essentieel. Dat is wat je gaat gebruiken als er een kind bij je wordt
aangemeld met een bepaalde problematiek.
Om te zorgen dat iedereen dit hetzelfde doet is er kwaliteitsbewaking
Verschillende typen vragen in de praktijk
Bij elke vraag heb je een ander doel met je diagnostiek.
1. Hoe ervaren alle betrokken het gedrag van het kind?
-Verhelderende diagnostiek.
-Voorafgaand aan de diagnostiek
-Ordenen van klachten en hulpvragen
-Wat is er nou precies aan de hand?
-Dit geeft het verdere diagnostische- en hulpverleningsproces vorm.
2. Wat is er aan de hand met ons kind? Waaruit bestaat het probleem?
➢ In kaart brengen van de problematiek.
Onderkennende diagnostiek.
3. Waarom zijn deze problemen met dit kind er nu? Hoe komt het? Wat zijn de oorzaken van de
problematische situatie?
➢ Vraagt een verklaring van de problemen.
Verklarende diagnostiek.
4. Wat is de meest geschikte behandeling of plaatsing gezien het kind en zijn situatie?
➢ Aanbeveling.
Indicerend in enge zin. Dit is alleen een vraag over plaatsing.
5. Wat kan er gedaan worden om de problemen te verminderen of te doen verdwijnen?
➢ Aanbevelingen voor hulptrajecten enz.
Indicerend in ruime zin. Dit is meer een open vraag.
6. Heeft de geadviseerde behandeling het verwachte en gewenste effect opgeleverd? Zijn de
problemen verminderd of verdwenen?
➢ Evaluatieve diagnostiek.
,Onderkennende diagnostiek
Beschrijvende of karakteriserende diagnostiek.
Goed kijken naar de situatie, proberen in kaart te brengen wat er precies aan de hand is. Alleen op
het niveau van het beschrijven van de problematiek. Onderdelen van onderkennende diagnostiek
zijn:
a) Objectieve beschrijving van het probleem.
Ouders hebben iets geobserveerd en weten niet precies hoe ze deze problematiek moeten
duiden.
➢ Wat is de aard en ernst van het eetprobleem van Sanne?
b) Classificatie.
Vaststellen van een bepaalde stoornis, plakken van een label. Categorie of stoornis waartoe
het probleemgedrag van de cliënt volgens een classificatiesysteem behoort.
➢ Is er bij Thijs sprake van een gegeneraliseerde angststoornis?
c) Niveaubepaling.
Van bepaalde ontwikkelingsgebieden of schoolse vaardigheden.
➢ Wat is het vaardigheidsniveau van Hans op het gebied van rekenen?
➢ Is er bij Hanna sprake van een achterstand op het gebied van spelling?
Het verschil tussen onderkennende en verhelderende diagnostiek
-Bij verhelderende diagnostiek ga je uit van de beleving van de cliënt(en). Dit is echt de eerste stap.
Hoort bij de klachtenanalyse.
-In de onderkennende diagnostiek ben je objectiever informatie aan het verzamelen. Je bent
eigenlijk een fase verder dan bij de verhelderende diagnostiek.
Hoort bij de probleemanalyse.
Waarom classificeren?
Binnen de orthopedagogiek zijn we vooral gericht op verandering (van probleem naar betere
situatie) voor een kind binnen een context.
Classificeren is geen doel op zich, maar kan wel een middel zijn:
- Toegang tot literatuur. Welke gedragingen en kenmerken horen bij bepaalde leerlingen.
- Toegang tot financiering. Soms heb je een diagnose/classificatie nodig om geld te kunnen
krijgen voor een behandeling. Kan zijn dat kinderen met een diagnose/classificatie dus meer
hulp krijgen dan kinderen zonder een diagnose.
- Toegang tot behandelingen.
- Voorwaarde voor plaatsing.
Verklarende diagnostiek
We zijn een stapje verder. Je wilt nieuwe informatie verzamelen om meer zicht te krijgen op de
problemen.
- Je wilt weten hoe het komt dat bepaald probleemgedrag voorkomt, zodat je de problematiek
begrijpt én aanknopingspunten hebt voor de behandeling. Als je weet hoe het gedrag is
ontstaan heb je soms aanknopingspunten om het gedrag te kunnen veranderen.
- Je onderzoekt condities of factoren die problemen veroorzaken of in stand houden (kind,
ouders, school...). Je gaat kijken naar kindfactoren maar ook naar de omgeving. Wat zijn
kenmerken van het kind en omgeving die bepalen dat dit gedrag tot stand is gekomen.
- Wetenschappelijke/parate kennis is essentieel om te bepalen welke condities/ factoren
relevant zijn. Boosheid kan komen door…
, Indicerende diagnostiek (in enge zin)
Hoe kunnen we een cliënt helpen en welk type behandeling heeft zin.
Indicatie geven: is deze behandeling geschikt voor een kind ja of nee, in enge zin is dat je nog niet
aan geeft hoe die behandeling er precies uit moet zien. Je bent vooral bezig met is dit passend ja of
nee.
- Je wilt bepalen of een bepaald type behandeling of plaatsing geschikt is voor een kind, of hij
of zij voldoet aan de toelatingscriteria en er geen contra-indicaties aanwezig zijn.
- Twee typen
➢ Plaatsing: toewijzen aan de meest geschikte behandeling; kiezen uit alternatieven.
➢ Selectie: bepalen van geschiktheid voor bijvoorbeeld een opleiding; ja of nee.
- Let op: Bij indicerend in engere zin is je advies slechts een beslissing, je zegt niks over hoe de
behandeling ingevuld moet worden. Je bent alleen bezig met een plaatsing.
(Be)handelingsgerichte diagnostiek (indicerend in ruime zin)
Dit is het doel: een breed behandeladvies.
- Ook wel indicerende diagnostiek in ruime zin genoemd. Ruime zin is tegenovergestelde van
enge zin.
- Je wilt hulpverlening plannen en de kans van slagen van een bepaalde interventie inschatten.
Wat is wenselijk en wat is haalbaar voor het cliënt(systeem).
➢ Behandelingsplanning.
➢ Taxatie veranderbaarheid.
- Je probeert te beoordelen wat kind, ouders en leerkrachtnodig hebben om de problematiek
te doen verminderen. Wat weten ouders al, wat weet leerkracht al, wat hebben ze nodig om
de situatie te veranderen.
➢ Welke doelen staan centraal?
➢ Welke aanpak is nodig om die doelen te bereiken?
Evaluatieve diagnostiek
Volgt veel later in het hulpverleningsproces.
- Vindt plaats een tijdje nadat de plaatsing of behandeling is geïndiceerd.
Je wil op een gegeven moment weten of die behandeling voldoende is geweest.
- Is in principe herhalingsonderzoek.
Er is een bepaalde startmeting geweest, je wil weten of dat gedrag/probleem is veranderd na
een bepaalde tijd, is er verandering opgetreden?
- Je wilt weten of het advies het gewenste effect heeft gehad.
➢ Moet de behandeling worden veranderd of bijgesteld? Misschien moet de
behandeling intensiever, misschien moet er wat bij naast de behandeling die er al
loopt, moet er een andere behandelaar?
➢ Kan de behandeling gestopt worden?
➢ Kan de behandeling op dezelfde manier worden voortgezet?
- Hiervoor is monitoring van belang: is de interventie uitgevoerd zoals bedoeld.
Je moet steeds als een behandeling loopt, proberen na te gaan of de behandeling wordt
gedaan zoals hij bedoelt is. Volgt de cliënt de behandeling zoals bedoeld is. Als dit niet zo is
dan moet die behandeling zo ingesteld worden dat hij uitgevoerd kan worden zoals hij
bedoelt is.
➢ Nee, dan zou de behandeling effectief kunnen zijn als die beter wordt uitgevoerd.
➢ Ja, dan is wellicht de verkeerde behandeling gekozen en/of verkeerde diagnose
gesteld.