Wetenschapsfilosofie
College 01 Jaqcues Bos
Wat is wetenschapsfilosofie?
De natuurwetenschap veranderde (door de relativiteitstheorie van Einstein) in een heel korte
tijd een hele hoop. Dit leidde tot vragen, vragen tot de aard van wetenschap. Dit gaf
aanleiding tot de opkomst van Wetenschapsfilosofie als vak. Wetenschapsfilosofie is een
metadiscipline, het houdt zich bezig met andere vakken. De wetenschapsfilosofie beschrijft
welke methoden of stijlen van rederneren in de wetenschappelijke praktijk een rol spelen, en
vraagt wat de standaarden voor goed onderzoek zijn. Wetenschapsfilosofen stellen vragen:
- Wat is wetenschap?
- Wat is goede wetenschap?
In die twee vragen zie je eigenlijk 2 perspectieven. Aan de ene kant een descriptieve kant,
een beschrijvende kant, en aan de andere kant een normatieve kant. Ze vormen ook normen
voor hoe de wetenschap is, bijvoorbeeld dat wetenschap waar/controleerbaar/feitelijk moet
zijn. Dit zijn allemaal dingen die er op wijzen wát nou precies goede wetenschap is. Vanaf
1960/70 zie je veel meer een wending naar de descriptieve kant. Maar er zit een spanning
tussen deze twee kanten. In het handboek wordt die spanning beschreven als aan de ene kant
historische adequaatheid (wat je zegt over wetenschap moet op een of andere manier passen
bij wat wetenschappers feitelijk deden of doen) , en aan de andere kant filosofische
adequaatheid (de wetenschapstheorie moet in overeenstemming zijn met filosofische ideeën
en opvattingen).
Een aantal aspecten (normatieve eisen dus) van hoe wetenschap zou moeten zijn: waar,
objectief, kritisch, cumulatief, methodisch en relevant.
Wat zijn de geesteswetenschappen?
Tegenwoordig maken wij vaak onderscheid tussen de natuurwetenschappen, de
maatschappijwetenschappen en de geesteswetenschappen. Dit onderscheid is gebaseerd op het
object, en op de methode. Qua methode kun je bijvoorbeeld spreken van:
empirisch/verklarend (vaak natuurwetenschappen)
interpreterend (vaak geesteswetenschappen)
formeel/conceptueel (bijv. Wiskunde)
Het onderscheid tussen natuurwetenschappen, maatschappijwetenschappen en
geesteswetenschappen is niet vanzelfsprekend. In de geschiedenis zijn er nog heel veel andere
soorten onderscheidingen gemaakt wanneer gesproken werd over wetenschap:
Aristoteles: Theoretische kennis (zuivere kennis van de onveranderde zaken:
wiskunde, god en de natuur), praktische kennis (kennis die je nodig hebt om moreel
verantwoord te handelen: ethiek, politieke wetenschap [alhoewel moderne
politicologen zich hier absoluut niet in zouden kunnen vinden]) en poëtische kennis
(kunst, tafels maken, dichten).
In de Middeleeuwen kwam de universiteit op. Deze kende 3 faculteiten: theologie,
rechten en geneeskunde.
Quadrivium. Bestond uit aritmetica, geometrie, astronomie en muziek.
1
, In de Renaissance had je het humanisme met de studia humanitas: grammatica,
retorica, poëzie, filosofie en geschiedenis.
Een vraag die je kunt stellen is of er ook sprake is van een revolutie in de
geesteswetenschappen. En je zou kunnen zeggen dat die rond 1800 zich voltrok, gaan we het
later nog over hebben. In bepaalde vakken gaat men zijn eigen activiteit als wetenschap
definiëren. Geschiedenis liep hierbij voorop.
Wetenschapsfilosofie
College 02
De wetenschappelijke revolutie is een aanduiding voor het ontstaan van de moderne
wetenschap in de 17e eeuw. In de 17e eeuw veranderde er iets fundamenteels in de
natuurwetenschap in het westen. De wetenschappelijke revolutie is bepalend voor het
standaard beeld van wetenschap (nog steeds). De wetenschappelijke revolutie is deels een
reactie op het gedachtegoed van Aristoteles (384-322 vC). Aristoteles onderscheidde 3
soorten kennis:
- theoretische kennis (onveranderlijke zaken: natuurwetenschappen)
- praktische kennis (ethiek, politieke wetenschap)
- poëtische kennis (om iets te maken)
De dingen die je waarneemt, empirsiche kennis, moet je volgens Aristoteles in een deductief
systeem plaatsen. Deductie = de logisch geldige afleiding van een uitspraak uit 1 of meer
andere uitspraken. Bij Aristoteles hebben deductieve redeneringen over het algemeen de vorm
van een Syllogisme. Een voorbeeld van een syllogisme is:
Alle mensen zijn sterfelijk
Socrates is een mens
Socrates is sterfelijk
Dus: uit 2 premissen wordt een conclusie afgeleid (gededuceerd). Volgens Aristoteles moet
het zo zijn dat alle zuivere kennis uiteindelijk in dergelijke deductieve structuren gevat
kunnen worden. Alleen dan kun je met zekerheid iets zeggen over de natuur.
De natuur kan bij Aristoteles begrepen worden vanuit eerste principes. Bijvoorbeeld: alle
natuurlijke beweging is een beweging naar een natuurlijk rustpunt. Stel; je laat je telefoon
vallen, komt dat doordat het een object is met een natuurlijk rustpunt in het centrum van de
aarde, daarom vallen ze naar beneden, en niet omhoog. Een tweede eerste principe is: alle
gedwongen beweging vereist een voortdurende inspanning van de beweger. Stel: je wilt een
bal bewegen, moet je er voortdurend tegen blijven schoppen. (tegenwoordig hebben wij een
heel ander perspectief op deze eerste principes, want we geloven tegenwoordig niet in een
rustpunt in de aarde bijvoorbeeld). Maar deze voorbeelden laten zien dat het bij Aristoteles
altijd gaat om het aangeven van oorzaak. Hij wil causale relaties zichtbaar maken, en dat doen
we ook in de moderne wetenschap, we willen weten waarom iets gebeurd. Maar, in de
moderne wetenschap zoeken we naar heel ander soort oorzaken dan Aristoteles deed, we
hebben nu een heel ander principe van causaliteit.
Volgens Aristoteles kun je 4 soorten oorzaken onderscheiden:
- Causa materialis, de materiële oorzaak. In geval van een tafel: hout
- Causa formalis, de vormoorzaak. In geval van een tafel: een blad en 4 poten
2