Werkcolleges CR
Werkcollege 1: ventilatie en drukken
Zelfstudieopdrachten:
1. (760-57) x 21% = 147,63 mmHg PO2
2a. Hoe groter het volume, hoe lager de druk
b. P1 x V1 = P2 x V2
c. Bij een toename van het volume, neemt de druk af
d. Door groter worden van het volume, neemt de druk af. Hierdoor is de druk in de longen
lager dan in de atmosfeer en beweegt de lucht naar binnen. Bij een grotere weerstand in de
luchtwegen, zal het druk verschil groter moeten zijn.
e. lengte en straal
3a. Te weinig surfactant, hierdoor zeer hoge oppervlaktespanning en dus een verlaagde
compliantie. Delen van de longen kunnen dichtklappen en niet meer deelnemen aan de
gasuitwisseling. Type 2 pneumocyten zijn verantwoordelijk voor de productie van surfactant.
b. Transpulmonale druk = het verschil tussen de intra pleurale druk en de alveolaire druk.
Het is gerelateerd aan de compliantie van de longen en bepaalt het volume van de long.
c. Alveolaire druk, is gerelateerd aan de luchtweerstand en bepaalt de luchtstroom. Palv = V’
(luchtstroom) x R. Luchtstroom is hetzelfde als de totale ventilatie en heeft dus een directe
relatie tot de adembehoefte.
d. Intra pleurale druk is gerelateerd aan zowel de compliantie van de longen als de
luchtwegweerstand.
Opdrachten:
1a. Stroomt van hoge druk naar lage druk, spierkracht (ademhalingsspier vs. hartspier),
weerstand
b. 4 – 5 – 2 – 3 – 6 – 1 – 7
c. De m. intercostalis externus en buikspieren
d. Aan het einde van inspiratie of expiratie 760 mmHg. Deze waarde wordt op 0 gesteld.
e. In het midden van een inspiratie of expiratie, de longen rekken dan sneller uit dan dat er
lucht instroomt.
f. Doordat de krachten van de thorax die naar buiten gericht zijn en van de longen die naar
binnen gericht zijn elkaar tegen werken
g. Doordat de alveolaire druk verandert en die heeft invloed op de transpulmonale druk, Pip
is alleen gelijk aan Ptp wanneer de Palv 0 is en dat is aan het eind van de inspiratie of
expiratie.
,h. Bronchodilatatie en constrictie kunnen ervoor zorgen dat de luchtwegweerstand af of toe
neemt. Bij inspiratie gaan de alveolen open staan en de bronchiolen ook, waardoor de
weerstand verminderd. Bij expiratie vallen de alveolen in en de bronchiolen ook, waardoor
er meer weerstand is. Hierdoor is de luchtwegweerstand bij expiratie hoger.
k. De P-V lus zegt iets over de luchtwegweerstand. Hoe breder de lus, hoe hoger de
weerstand. Maat voor de alveolaire druk die ervoor zorgt dat de luchtwegweerstand
overwonnen wordt.
P-V loop
change in lung volume (L)
-9 -8 -7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0 1 2
intrapleural pressure
6
Volume
4 P_alveolar
P_trans-
pressure (mm Hg) or volume (L)
2 pulmonary
P_intrapleural
0
-2
-4
-6
-8
-10
,l. De oppervlakte van de halve ellips onder de compliantie lijn
m. Oppervlakte van driehoek
n. De oppervlakte van de driehoek tijdens inspiratie moet dan groter zijn dan de halve ellips
van de uitademing.
2a. Kortademig en daardoor te weinig ventilatie en dus te weinig zuurstof voorziening en
CO2 afvoering, hierdoor sneller ademen.
b. De weerstand wordt 16x zo groot, want in de formule is straal tot de macht 4
R = 8Ln / (pi x r^4)
c. Die moet 16x zo groot worden
d. Tijdens uitademen vallen de alveoli samen, waardoor de bronchiolen ook invallen en de
weerstand dus omhoog gaat. In bronchiolen zit geen kraakbeen meer en daarom kunnen ze
invallen.
e. De verhoogde weerstand moet elke keer overwonnen worden, dus je kan dan beter
rustiger en dieper inademen.
f. Bronchiolen, sympatisch zenuwstelsel zorgt voor bronchodilatatie en parasympatisch
zenuwstelsel voor bronchoconstrictie.
g. Sympatocomimeticum of parasympaticolyticum. Selectief zodat je minder bijwerkingen
hebt, doormiddel van een puffer.
h. De VP lus wordt dan breder, want er is meer alveolaire druk nodig om hetzelfde volume te
kunnen bereieken
Hogere compliantie betekent hoge rekbaarheid, de elasticiteit (terugkeerbaarheid) is dan
laag.
i. De compliantie lijn wordt vlakker, want er is meer drukverschil nodig om hetzelfde volume
te kunnen bereiken. De inspiratie wordt zwaarder, want de longen geven meer tegendruk.
Expiratie wordt makkelijk, omdat de elasticiteit van de long hoger is. De longen willen
hierdoor sneller terug naar de uitgangspositie.
j. De compliantie lijn wordt steiler, want er is minder drukverschil nodig om hetzelfde
volume te kunnen bereiken. De inspiratie wordt hierdoor makkelijk en de expiratie wordt
zwaarder, want de elasticiteit is minder. De longen gaan hierdoor minder snel terug naar de
uitgangspositie.
k. Eerst diepe inademing, dan uitademen met gesloten stemspleet om druk op te bouwen en
dan snel uitademen. Er is drukopbouw zonder dat het volume verandert net zoals bij het
hart. De Pip loopt net zo vlak als bij de PV lus bij het hart.
, Werkcollege 2: ventilatie en perfusie van alveoli en diffusie van
O2/CO2
1a. (760-50) x % = 40 dus 5,6%, in de buitenlucht veel minder
b. Via het bloed uit weefsels door anaerobe verbranding
c. 40 mmHg dat is 40 x 0,029 = 1,16 mmol/L CO2
d. 6.1 + log (24/1,16) = 7,4 = pH
e. De uitwisseling van CO2 tussen de alveoli en het bloed bepaalt de PAco2 en die bepaalt
het zuur base balans in het bloed.
f. 40 = (760-50) x 200/V’A V’A (rust) = 3571,4 ml/min = 3,6 L/min
40 = (760-50) x 400/V’A V’A (inspanning) = 7142,9 ml/min = 7,1 L/min
Conclusie: tijdens inspanning is er een hogere alveolaire ventilatie
Het aandeel CO2 in de alveolaire druk t.o.v. de atmosferische druk is hetzelfde als die van de
CO2 productie t.o.v. de alveolaire ventilatie. PAco2/Patm = VCO2/VA.
g. Je ventileert ook dode ruimte, waardoor het ademvolume veel sterker toe moet nemen
dan de alveolaire ventilatie.
h. Door een te hoge CO2 en H+ concentratie, dit wordt waargenomen door de perifere
receptoren in de aortaboog en a. carotis interna en door de centrale receptoren in de
hersenstam. De respons is een verhoging van de ventilatie.
i. 710 x 200/7142,8 = 19,88 = PAco2 PAco2 halveert
19,88 x 0,029 = 0,58 mmol/L CO2
6,1 + log (24/0,58) = 7,7 = pH pH stijgt
= hyperventilatie, respiratoire alkalose, hypocapnie
j. PAco2 verdubbeld en de pH daalt bij hypoventilatie, respiratoire acidose, hypercapnie
k. Bij een stijging van de alveolaire ventilatie neemt de PAco2 af, dus een dalende lijn
2a. O2 zit voor het grootste gedeelte gebonden aan hemoglobine in het bloed
b. PO2 gaat van 100 mm Hg naar 40 mmHg dus hoeveelheid O2 gaat van 20 ml/dl naar 15
ml/dl. Er wordt dus 5 ml/dl verbruikt en dit is 50 ml/L.
in 1 minuut 100 slagen van 50 ml bloed dus in totaal 5 L bloed in 1 minuut 50 x 5 = 250
ml/min = 0,25 L/min = O2 verbruik in rust
c. RQ = 0,2/0,25 = 0,8 dus eiwitten of een mix van koolhydraten en vetten
d. Als de PO2 tot 20 mmHg daalt, dan zou er 140 ml/L O2 verbruikt worden. Je moet dus
meer ventileren om de alveolaire druk van zuurstof op 100 mmHg te houden. Je
hartminuutvolume zal ook meer moeten toenemen 2,25/0,14 = 16 L per minuut.
Door een hoge CO2 en lage pH bij inspanning zal er een rechtsverschuiving zijn van de
dissociatiecurve, hierdoor wordt er meer O2 afgegeven.