Hoofdstuk 1
1.1.1 Goederen
Art. 3:1 bepaalt dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn. Er zijn twee soorten
goederen: zaken (art. 3:2) en vermogensrechten (art. 3:6).
1.1.2 Zaken
Een zaak moet volgens art. 3:2 voldoen aan 2 criteria:
1. voor menselijke beheersing vatbaar (wanneer we het kunnen vastpakken en er macht of controle
over kunnen uitoefen)
2. Een stoffelijk object (bepaald materiaal van een voorwerp)
1.1.3 Vermogensrechten
Deze staan beschreven in art. 3:6. Een vermogensrecht is een recht wat uit te drukken is in geld. Het
artikel bestaat uit 3 verschillende categorieën vermogensrechten. Het gaat in de eerste plaats om
rechten die overgedragen worden. Hiermee wordt bedoeld dat de eigenaar van een bepaald recht dit
recht aan een ander mag overgeven. Ten tweede zijn vermogensrechten rechten die erop gericht zijn
de rechthebbende stoffelijk (materieel) voordeel te verstrekken. Tot slot zijn vermogensrechten
rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel of in ruil voor toegezegd stoffelijk voordeel.
1.2 Roerende en onroerende zaken
1.2.1 Onroerende zaken
In art. 3:3 lid 1 worden onroerende zaken beschreven. Onroerende zaken zijn zaken die niet
verplaatsbaar zijn.
Niet in alle gevallen bieden wetsartikelen uitsluitsel over de betekenis van de begrippen die in lid 1
genoemd worden. In het portababin-arrest speelt de vraag of een portacabin een onroerende of
roerende zaak is. De HR heeft gekeken naar dit geval en met name naar de aard en inrichting en
geoordeeld dat het een onroerende zaak is omdat het als bedrijfsgebouw duurzaam gebruikt wordt.
1.2.2 Roerende zaken
Art. 3:3 lid 2 bepaalt dat roerende zaken alle zaken zijn die niet onroerend zijn. Het zijn zaken die
verplaatsbaar zijn.
1.3 Hoofdzaak en bestanddeel
In art. 3:4 wordt het begrip bestanddeel beschreven. Een bestanddeel is alles wat volgens
verkeersopvatting deel uitmaakt van een zaak. De andere zaak wordt daarmee de hoofdzaak. Daarbij
speelt rol of een zaak als voltooid beschouwd kan worden wanneer het betreffende bestanddeel
ontbreekt. Lid 2 duidt op de situatie dat een zaak met een andere zaak wordt verbonden en daar niet
meer van kan worden afgescheiden zonder dat er een beschadiging optreedt.
Een hoofdzaak spreken we over als er twee (of meer) zaken zijn die op een zodanige manier met
elkaar verbonden worden dat ze één zaak worden. We kunnen deze zaak dan vervolgens
onderscheiden in een hoofdzaak en een bestanddeel.
Een hoofdzaak en een bestanddeel vormen juridisch een geheel.
1.4 Registergoederen en niet-registergoederen
In art. 3:10 worden registergoederen beschreven. Registeren goederen zijn in de eerste plaats
goederen. Daarnaast moet er voor de overdracht of vestiging noodzakelijk inschrijving worden gedaan
in openbare registers. Dit zijn registers die voor iedereen toegankelijk zijn. Conform art. 3:16 zijn er
openbare registers, waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn
worden opgenomen.
In de wet is opgenomen van welke goederen de overdracht of vestiging in openbare registers moet
worden ingeschreven. Onroerende zaken zijn altijd registergoederen omdat inschrijving in de
openbare registers noodzakelijk is. Naast onroerende zaken zijn vliegtuigen en bepaalde categorieën
schepen ook registergoederen.
1
,Niet-registergoederen zijn alle goederen die geen registergoed zijn.
1.5 Natuurlijke en burgerlijke vruchten
1.5.1 Natuurlijke vruchten
Art. 3:9 lid 1 beschrijft de natuurlijke vruchten als ‘zaken die volgens verkeersopvatting als vruchten
van andere zaken worden aangemerkt’. Een natuurlijke vrucht wordt een zelfstandige zaak op het
moment dat deze wordt afgescheiden (lid 4).
1.5.2 Burgerlijke vruchten
Volgens art. 3:9 lid 2 zijn burgerlijke vruchten rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van
goederen worden aangemerkt. Met rechten wordt in dit geval vermogensrechten bedoeld. Een
burgerlijke vrucht wordt een zelfstandig recht op het moment dat deze opeisbaar wordt (lid 4).
1.6 Goede trouw
In art. 3:11 wordt uitgelegd dat goede trouw van een in twee gevallen ontbreekt. Indien je wist dat er is
niet in orde is, maar niets met die wetenschap doet, ben je niet ter goede trouw. Ook als had moeten
weten dat er iets niet klopte, maar niet de moeite hebt gedaan om er achter komen wat er niet klopte,
ben je niet ter goede trouw. Er is sprake van een onderzoeksplicht. Als er een situatie is waarin
onderzoek niet mogelijk was, wil het niet zeggen dat je automatisch ter goede trouw was. Ook in dat
geval kan je verweten worden dat je de feiten had moeten kennen.
Week 2
Hoofdstuk 2
2.1 Inleiding absolute en relatieve rechten
In het goederenrecht hebben wij vrijwel alleen maar te maken met absolute rechten. Dit zijn rechten
die een persoon op een goed kan hebben. Een absoluut recht geldt ten opzichte van iedereen. Het
geeft de rechthebbende de bevoegdheid om een bepaalde heerschappij over het betreffende goed uit
te oefenen.
Relatieve rechten worden ook wel persoonlijke rechten genoemd. Het zich rechten die slechts
tegenover een bepaalde persoon werken; ze gelden dus niet ten opzichte van eenieder.
2.2 Kenmerken absolute rechten
Alle absolute rechten zijn in de wet opgenomen. Er zijn in totaal 8 absolute rechten:
Een ander mag geen inbreuk maken op een absoluut recht dat de rechthebbende op een goed heeft.
Behalve dat absolute rechten werken jegens eenieder, zijn er ook nog andere rechtsgevolgen
verbonden aan absolute rechten:
Zaaksgevolg
Absolute rechten hebben zaaksgevolg. Dit wordt ook wel droit de suite genoemd. Dit houdt in dat het
absolute recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat goed zich niet meer in de macht van de
rechthebbende. Het absolute recht volgt het goed waar het op rust.
Prioriteitsbeginsel
Ook wel droit de priorité genoemd. Ingeval meer dan één absoluut recht op een goed rust, gaat het
eerder gevestigde recht voor een later gevestigd absoluut recht.
Bevoorrechte positie
Ook wel droit de préference genoemd. Een rechthebbende met een absoluut recht op een goed heeft
2
, een bevoorrechte positie in het faillissement van een ander. De goederen met een absoluut recht waar
een derde recht op heeft, vallen niet onder het faillissement.
2.3 Onderscheid volledige en beperkte rechten
Het eigendomsrecht is het enige absolute recht dat kan worden aangemerkt als volledig recht. De
overige absolute rechten zijn beperkte rechten.
Het eigendomsrecht is het meeste omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art.
5:1 BW). Een eigenaar mag in beginsel alles doen met zijn eigendom (gebruiken, verkopen, belasten).
Volgens art. 3:8 BW is een beperkt recht een recht wat minder vergaand is dan een volledig recht.
2.4 Volledige rechten – eigendom
Een eigenaar mag met zijn eigendom geen hinder veroorzaken of de wet op een andere wijze
overtreden.
2.5 Beperkte rechten
Beperkte rechten zijn afgeleid van het eigendomsrecht en daardoor minder omvattend.
2.5.1 Vruchtgebruik
Art. 3:201 BW beschrijft het vruchtgebruik. Een vruchtgebruiker heeft het recht om een goed van een
ander te gebruiken of de vruchten van een goed in eigendom te verkrijgen. De vruchtgebruiker
gebruikt een goed zoals de eigenaar het zou gebruiken en het lijkt alsof de vruchtgebruiker de
eigenaar is geworden. Wanneer het gaat om het genieten van vruchten, moet onderscheid worden
gemaakt tussen natuurlijke en burgerlijke vruchten (art. 3:9 BW).
Vruchtgebruik wordt gevestigd of staat door verjaring (art. 3:202 BW). Verjaring wordt geregeld in art.
3:99 e.v. BW. Een bezitter die te goeder trouw is, kan een recht verkrijgen door een onafgebroken
bezit van 3 jaar. Bij andere goederen dan roerende zaken of niet-registergoederen is deze termijn 10
jaar.
De duur van vruchtgebruik wordt door partijen zelf bepaald. Wanneer de vruchtgebruiker een natuurlijk
persoon is, beperkt art. 3:203 de duur tot het einde van zijn leven. Vruchtgebruik voor een
rechtspersoon kan voor maximaal 30 jaar worden vastgesteld.
2.5.2 Pand
In art. 3:227 lid 1 wordt het pandrecht omgeschreven. Het artikel gaat uit van de onderstaande
situatie:
1. Iemand leent een geldbedrag uit een ander (schuldeiser). Degene die het geld geleend heeft is de
schuldenaar.
2. Om er zeker van te zien dat de schuldeiser zijn geld terugkrijgt, wordt een recht van pand gevestigd
op een niet-registergoed (verpande goed).
3. Als de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt, kan de schuldeisers het verpande goed
verkopen.
4. In het geval er nog andere schuldeisers zijn, kan de pandhouder het goed met voorrang verkopen.
2.5.3 Hypotheek
Het verschil tussen pand en hypotheek is dat een pandrecht op een niet-registergoed is gevestigd
terwijl een hypotheekrecht op een registergoed wordt gevestigd. Door een recht van hypotheek te
vestigen kan de schuldeiser er zeker van zijn dat hij geld dat hij heeft uitgeleend terugontvangt.
2.5.4 Erfdienstbaarheid
Erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak is bezwaard ten behoeve van een andere
onroerende zaak (art. 5:70 BW). Deze last kan iets dulden of juist om iets niet te doen. Een recht van
erfdienstbaarheid werkt tegenover eenieder en is verbonden aan twee onroerende zaken. Wanneer
één of beide zaken een nieuwe eigenaar krijgen, blijft de erfdienstbaarheid bestaan.
Art. 5:72 BW regelt dat erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of door verjaring. De vestiging vindt
plaats door middel van een notariële akte. Een veel voorkomende wijze van het ontstaan van
erfdienstbaarheid is verjaring (art. 3:99 BW).
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper rowanbaak. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.