2.3 Probleem 1
1. Wat houdt het model van Bronfenbrenner in en hoe heeft het invloed op de ontwikkeling?
Bronfenbrenner oud
Bio-ecologisch model/ecologie van de menselijke ontwikkeling
Gedrag is het gevolg van de interactie tussen personen en de omgeving.
Begrip van mensenlijke ontwikkeling vereist onderzoek van multiperson systemen van interactie in
meerdere settingen en met aspecten van de omgeving verder dan de directe situatie.
o Anders: development-out-of-context
Ecologie van de menselijke ontwikkeling: studie naar de progressieve, wederzijdse aanpassing
tussen een actief, groeiend persoon en de veranderende omstandigheden/settings waarin de
persoon leeft. Wat beïnvloedt wordt door relatie tussen deze settings en bij grotere contexten
waarin deze settings zijn ingebed.
o De ontwikkelende persoon wordt niet als een tabula rasa gezien waarop de omgeving
invloed uitoefent, maar als een groeiend dynamisch wezen dat progressief beweegt in de
omgeving waarin het zich bevindt en daarnaast ook die omgeving herstructureert.
o Interactie persoon-omgeving is tweedimensionaal/bidirectioneel wederkerig.
o De omgeving is niet beperkt tot 1 strekking.
o Verschillende systemen:
Microsysteem: een patroon van activiteiten, rollen en interpersoonlijke relaties die
de ontwikkelende persoon ervaart in een bepaalde omgeving met bepaalde fysieke
en materiële kenmerken.
Factoren: activiteiten, rollen en interpersoonlijke relaties (deze vormen de
elementen).
Mesosysteem: interrelaties tussen 2/meer settings waarin de ontwikkelende
persoon participeert.
Exosysteem: één of meer settings waar de ontwikkelende persoon niet in betrokken
is als actieve participant, maar waarin events plaatsvinden die de settings
beïnvloeden waarin een persoon ontwikkelt (werk ouders, klas van oudere broer,
vrienden van ouders).
Macrosysteem: consistenties/cultuur/ideologie samenleving.
o Ecologische transitie: als de positie van een persoon verandert als resultaat van een
verandering in rol, setting, of beide vb. als je 4 wordt moet je naar school, je krijgt een
broertje etc. Laten de wederzijdse afstemming zien.
o Menselijke ontwikkeling: proces waardoor de groeiende persoon een meer uitgebreide,
gedifferentieerde en valide begrip van de ecologische omgeving verwerft, en gemotiveerd en
in staat wordt om activiteiten te ondernemen die de eigenschappen van die omgeving
onthullen, in stand houden of herstructureren op niveaus van vergelijkbare of grotere
complexiteit in vorm en inhoud.
Ontwikkeling is een verandering in kenmerken van de persoon die niet voor korte
duur is. Het heeft betrekking op reorganisatie en enige continuïteit over tijd en
plaats.
Verandering in ontwikkeling vindt over het algemeen plaats in twee domeinen:
Perceptie
Actie
Vanuit een theoretisch gezichtspunt hebben beide domeinen een structuur dat
gelijkvormig is met de vier niveaus van de ecologische omgeving. Deze vier niveaus
staan in verband met elkaar.
Bronfenbrenner & Morris 2006
, Definitie ontwikkeling: fenomeen van continuïteit en verandering in de biopsychologische
kenmerken van mensen (zowel in individuen als groepen).
o Strekt zich uit over de levensloop, over opeenvolgende relaties en door de historische tijd,
zowel in het verleden als in de toekomst.
4 hoofdcomponenten bio-ecologisch model met dynamische en interactieve relaties hiertussen
PPCT-model:
1. Proces: interactie tussen mens en omgeving proximale processen (primaire mechanismen
menselijke ontwikkeling).
6 voorwaarden voor het proximale proces:
I. Om ontwikkeling te laten plaatsvinden, moet een persoon deelnemen aan een
activiteit.
II. Om een activiteit effectief te laten zijn, moet het plaatsvinden op ‘een regelmatige,
eerlijke basis’ over een langere periode van tijd.
III. Om ontwikkelingsdoelen te bereiken, moeten activiteiten lang genoeg doorgaan om
‘steeds complexer’ te worden → alleen herhaling werkt niet.
IV. Ontwikkelingseffectieve proximale processen zijn niet unidirectioneel → er moet
invloed zijn in beide richtingen (bidirectioneel).
V. Proximale processen zijn niet beperkt tot interacties met mensen → ze kunnen ook
interacteren met symbolen en objecten. Voor wederzijdse interactie moeten de
objecten en symbolen in de directe omgeving van een soort zijn die aandacht,
verkenning, manipulatie, uitwerking en verbeelding uitlokt.
VI. De krachtige modererende effecten (kenmerken van ontwikkelende persoon,
omgeving, soort ontwikkelende uitkomsten, sociale continuïteit en veranderingen in
de tijd) produceren substantiële veranderingen in de inhoud, timing en effectiviteit
van proximale processen.
i. Bv.: als kinderen ouder worden, vergroten hun capaciteiten. De proximale
processen moeten dus ook meer complex zijn.
o Kracht van de processen is afhankelijk van de persoon, context en tijd.
2. Persoon(skenmerken):
3 typen van de persoonskenmerken die de kracht en richting van het proximale proces het
meest beïnvloeden:
I. Disposities (actief): vastliggende kenmerken die proximale processen in een bepaald
ontwikkelingsdomein in beweging zetten en hun werk continu kunnen behouden.
a. Ontwikkeling generatief/ontwikkeling remmend.
b. Bv.: verlegen kind benaderd niet zo vaak de omgeving.
II. Bronnen/middelen (passief): vaardigheden, ervaringen en kennis die zorgen voor
het effectief functioneren van het proximale proces bij een gegeven
ontwikkelingsstadium. Deze zijn biologisch/medisch.
a. Bv.: laag geboortegewicht, autisme.
III. Vereiste kenmerken (passief): eigenschappen die reacties vanuit de sociale
omgeving uitlokken of tegenhouden die de werking van proximale processen
versterken of verstoren.
a. Bv.: iemand met autisme kan moeite hebben in de klas.
o Kenmerken van de persoon komen in feite twee keer voor in het bio-ecologische model:
eerst als een van de vier elementen die de vorm, kracht, inhoud en richting van het
proximale proces beïnvloeden en als ontwikkelingsresultaten.