Colleges persoonlijkheidspsychologie – Tilburg University – 2022/2023
College 1.
Persoonlijkheid gedefinieerd: vaak gekoppeld aan inter-individuele verschillen. Intra is
binnen een persoon. Inter is tussen een persoon. Focus van persoonlijkheidspsychologen is
op verschillen tussen mensen.
Persoonlijkheidspsychologie: het begrijpen van de gehele persoon, alle facetten. Wat valt
daar allemaal onder:
-Eigenschappen en trekken (e.g. assertief)
-Motieven/doelen (e.g. behoefte aan gezelschap)
-Interesses (e.g. muziek)
-Vaardigheden/intelligentie (e.g. probleemoplossend vermogen)
-Identiteit (e.g. levenservaringen)
Het dominante perspectief op persoonlijkheid richt zich op persoonlijkheidstrekken (of
kenmerken/eigenschappen/traits): relatief stabiele kenmerken die ons gedrag, emoties en
denkpatronen beïnvloeden (e.g. sociaal, vriendelijk, angstig, nieuwsgierig).
Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als de karakteristieke set van gedragingen, cognities en
emotionele patronen die voortkomen uit biologische- en omgevingsfactoren.
-Persoonlijkheid is de verzameling van psychologische kenmerken (of trekken) en
psychologische mechanismen die een individu typeren, die op een relatief duurzame manier
georganiseerd zijn, en die de interactie van een persoon met – en diens aanpassing aan – de
intrapsychische, fysieke en sociale omgeving beïnvloeden.
Uitgelegd in stappen:
-Kenmerken die beschrijven hoe mensen van elkaar verschillen. Beschrijven de gemiddelde
neiging tot denken/voelen/handelen van een persoon.
-Psychologische mechanismen zijn processen over hoe je informatie verwerkt. Bestaat uit
input, beslisregel (i.e. if … then …) en output. Die beslissingsregel is je persoonlijkheid.
-Organisatie: persoonlijkheidstrekken zijn op een bepaalde manier gestructureerd binnen
jezelf, sommige trekken zijn meer aan elkaar gerelateerd dan anderen. Overeenkomsten
tussen kenmerken wijzen op gemeenschappelijke biologische/omgevingsoorzaken
-Relatief duurzaam: is iets wat je meedraagt met jezelf in de loop van de tijd en van de ene
situatie naar de andere. Persoonlijkheid is dus relatief consistent over situaties. Het kan zich
wel ontwikkelen, maar dat is een proces over jaren
-Interactie: Kenmerken en mechanismen zijn krachten die beïnvloeden hoe we denken,
handelen en voelen. En beïnvloeden daardoor hoe ons leven zich ontwikkelt.
-Beïnvloeden: Perceptie: hoe we een omgeving zien of interpreteren (waarneming).
Selectie: de manier waarop we situaties (voor onszelf) uitkiezen. Evocatie: de reacties die
we bij anderen teweegbrengen. Op een onbewuste manier (e.g. ouders die reageren op een
kind). Manipulatie is de opzettelijke manier waarop we anderen proberen te beïnvloeden.
-Aanpassing aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving. Centraal kenmerk van
persoonlijkheid is aanpassingsvermogen; doelen bereiken, ermee omgaan, zich aanpassen
en omgaan met uitdagingen en problemen in het leven. Intrapsychische omgeving; in de
geest (e.g. dromen, herinneringen, verlangens).
,3 doelen en niveaus van persoonlijkheidsonderzoek:
Doelen
-Beschrijven: Hoe kunnen we persoonlijkheid organiseren (e.g. wat zijn de belangrijkste
persoonlijkheidstrekken?) Hoe verschillen mensen van elkaar?
-Uitleggen: Waarom verschillen mensen van elkaar (oorzaken)? Hoe beïnvloedt het
cognities/emoties/gedrag (processen)?
-Toepassen: Wat zijn de gevolgen (e.g. levensuitkomsten)? Hoe kunnen we die kennis
gebruiken (e.g. selectie)?
Niveaus
-1. De menselijke natuur (net als alle anderen); nomothetische benadering d.w.z. universeel
-2. Individuele/groepsverschillen (zoals sommige anderen)
-3. Individuele uniekheid (als geen ander); idiografische benadering d.w.z. uniek
Trek-beschrijvende adjectieven: woorden die persoonlijkheidstrekken beschrijven,
eigenschappen die kenmerkend zijn voor die persoon en relatief duurzaam over tijd, worden
trek-beschrijvende adjectieven (=Bijvoeglijke naamwoorden) genoemd.
-Verdeling van persoonlijkheidstrekken, als we het hebben over persoonlijkheid gebruiken
we labels of types. Voorbeeld: Myers-Briggs-typen: hetzelfde probleem: de meeste mensen
zijn niet extrovert of introvert, maar zitten ergens in het midden. Het wordt geframed als
iets binairs, maar in werkelijkheid is het een continue verdeling. De realiteit:
persoonlijkheidstrekken verschillen tussen mensen, zijn continu en normaal verdeeld.
Hoeveel eigenschappen zijn er nodig om persoonlijkheid te beschrijven?
Drie benaderingen (om te bepalen welke trekken belangrijk zijn en een taxonomie te
maken):
-Theoretische benadering: het oudst. Op basis van theorie (en empirische studies) worden
belangrijke eigenschappen geïdentificeerd, beschreven, gestructureerd en gemeten. E.g.
Myers-Briggs-typen en Eysenck’s neuroticisme en extraversietheorie. Zuiver filosofische
theorieën/taxonomieën bestaan niet in de psychologie, ze zijn altijd gebaseerd op enkele
observaties/studies. Grote verschillen in de kwaliteit van theorieën, die de kwaliteit van
taxonomieën beïnvloeden.
-Externe benadering: Ook bekend als ‘emperical criterion keying’. Begint met een groot
aantal items/vragen. Criterium groep: mensen waarvan bekend is dat ze hoog scoren op 1 of
meer eigenschappen. Die ga je vergelijken met een controlegroep: mensen met lagere
scores op deze eigenschappen. Deze mensen laat je allebei al die vragen invullen en dan ga
je statistisch kijken waarop deze mensen verschillen van elkaar. Items/vragen waarvan
scores verschillen tussen groepen komen in de uiteindelijke vragenlijst. Voorbeeld:
Minnesota Multiphasic Inventory; ontwikkeld door het observeren van verschillen in het
gedrag van psychiatrische patiënten versus een controlegroep. Het is atheoretisch: de items
die naar voren komen is puur gebaseerd op het vergelijken van twee groepen en niet op een
theorie. De keuze van criterium groep bepaalt welke persoonlijkheidsverschillen worden
gevonden. Inhoud van items wordt als minder belangrijk gezien.
-Lexicale benadering: begint met lexicale hypothese: alle belangrijke individuele verschillen
zijn in de loop der tijd gecodeerd in de natuurlijke taal (die wij als mensen gebruiken). ‘Trek’-
termen zijn belangrijk voor mensen in de communicatie met anderen. Twee criteria voor het
identificeren van belangrijke kenmerken: -Synoniemfrequentie (i.e. aantal bijvoeglijke
naamwoorden om het kenmerk te beschrijven). -Interculturele universaliteit (i.e. hoe
,belangrijker een individueel verschil is in menselijke transacties, hoe meer talen er een term
voor zullen hebben).
Verzamel een grote hoeveelheid persoonlijkheidsbeschrijvende gegevens en zoek patronen
(d.w.z. correlaties, factoren):
Stap 1. Verzamel persoonlijkheidsbeschrijvende adjectieven uit een woordenboek.
Stap 2. Verminder het aantal tot een meetbare hoeveelheid (e.g. verwijder synoniemen,
zeldzame, ingewikkelde woorden).
Stap 3. Verzamel zelfrapportage gegevens over bijvoeglijke naamwoorden.
Stap 4. Analyseer antwoordpatronen (d.w.z. correlaties) met factoranalyse.
Stap 5. Label de factoren.
In de meeste van de oorspronkelijke studies werden vijf factoren gevonden die de
correlatiepatronen het best beschreven (Big-Five model of OCEAN):
-Extraversie: gezellig, actief, vrolijk, assertief vs. Introvert, verlegen, stil, passief
-Vriendelijkheid: Vriendelijk, behulpzaam, aardig, altruïstisch, coöperatief vs. Koud, cynisch,
agressief, ruziezoekend.
-Consciëntieusheid (ordelijkheid): ijverig, georganiseerd, zelfbeheerst, betrouwbaar,
accuraat vs. Lui, slordig, afgeleid, ongeorganiseerd.
-Neuroticisme/emotionele stabiliteit: angstig, gestrest, prikkelbaar, depressief, wispelturig
vs. Ontspannen, stabiel, robuust, zelfverzekerd.
-Openheid/cultuur/intellect: creatief, intellectueel, innovatief, artistiek vs. Conventioneel,
conservatief, ongeïnteresseerd.
Ashton en Lee stellen een zesde factor voor: integriteit (i.e. oprechtheid, rechtvaardigheid,
hebzucht, vermijding, bescheidenheid) (HEXACO-model). Bij de Big five valt dit meer onder
vriendelijkheid.
Wederom atheoretisch, dus waarom we deze factoren vinden is nog onbekend.
College 2.
Positieve en negatieve kanten Big Five. Binnen de trekken is de range is van maladaptief laag
– normaal laag – normaal hoog – maladaptief hoog. Voorbeeld voor extraversie: koud,
afstandelijk – gereserveerd – warm hartelijk – te intensieve gehechtheid.
Naast die brede factoren van de big five kan je ook kijken naar specifiekere facetten of
deelaspecten. Die deelaspecten geven een genuanceerder en vollediger beeld van de
persoonlijkheid. Ook de ontwikkeling over de levensloop kan verschillen per facet.
Er zijn hiërarchieën van eigenschappen. Eigenschappen kunnen georganiseerd worden van
breed naar smal: trek domeinen – aspecten – facetten – nuances.
Sterke punten van het Big five model: (bijna) allesomvattend beschrijven model van
eigenschappen. Trekken vallen altijd wel binnen deze brede domeinen. Biedt structuur voor
onderzoek en toepassing in de praktijk. De brede domeinen (OCEAN/HEXACO) omvatten en
organiseren veel meer specifieke deelkenmerken. Big five/six zijn een goede voorspeller van
levensuitkomsten.
Zwakke punten van het Big five model: mogelijke ontbrekende factoren, zoals: positieve
evaluatie, negatieve evaluatie, mannelijkheid/vrouwelijkheid, religiositeit of spiritualiteit,
aantrekkelijkheid. Afkomstig uit Angelsaksische/Germaanse culturen en talen, dus niet altijd
intercultureel repliceerbaak (vooral Openheid en Integriteit niet in elke cultuur). Nuttig voor
onderzoekers en leken (we hebben een gemeenschappelijke taal), maar we weten nog
, steeds niet waarom deze factoren überhaupt naar voren zijn gekomen. Zuiver beschrijvend
en zonder verklaring.
Wat zijn persoonlijkheidstrekken?
Five factor theorie (Costa en McCrae): eigenschappen zijn diepe onderliggende
psychologische/neurologische entiteiten. Deze trekken beïnvloeden onze gevoelens,
gedragingen, gedachten en verlangens (ABCD: affect, behavior, cognition, desires).
Gelijkenis van Big Five structuren tussen culturen suggereert dat zij door onze biologie
worden bepaald (en niet een culturele oorzaak heeft). Maar niet duidelijk wat dan de exacte
oorzaken zijn (genen/hersengebieden/hormonen). We kunnen kenmerken niet rechtstreeks
meten, maar doen dat door de ABCD’s te meten en gaan er dan dus vanuit dat deze ergens
verband houden.
Niet als ik een hoge extraversie heb, ben ik altijd spraakzaam (deterministisch). Wel als ik
een hoge extraversie heb, ben ik eerder spraakzaam dan iemand met een lagere extraversie
over meerdere situaties/een langere tijd (probabilistisch). De situatie kan ook weer de
ABCD bepalen op het moment. Aanpassen is normaal, altijd hetzelfde gedrag vertonen kan
maladaptief zijn.
Trekken en staten (Fleeson & Gallagher): persoonlijkheidsstaat (of toestand) = onze ABCD’s
op een bepaald moment. Over meerdere weken of maanden zal zelfs een “introvert”
extravert gedrag vertonen, het blijft een normaalverdeling waarin gedrag meer of minder
voorkomt. Persoonlijkheidstrekken kunnen worden gezien als de manier waarop we ons
gewoonlijk/gemiddeld gedragen (i.e. een “anker” van onze ABCD’s in de tijd). Zich
gedurende langere tijd “out-of-character” gedraagt kan dit inspannend zijn en kan dit leiden
tot negatieve neveneffecten (bv. Grotere vermoeidheid of negatief affect).
Neurologische verklaringen voor persoonlijkheidstrekken. Eysencks PEN model.
Uitgangspunt: theoretische benadering. Assumpties: persoonlijkheidstrekken hebben een
psychofysiologische basis en persoonlijkheidstrekken zijn zeer erfelijk. Geloofde sterk in het
hiërarchisch model: drie trekken van een hogere orde. Focust op drie
persoonlijkheidstrekken: Psychoticisme (i.e. anti-sociaal gedrag; impulsen volgen,
manipulatief, risico’s nemen, creatief), Extraversie en Neuroticisme. Maar waarom bestaan
deze eigenschappen: extraversie komt door een minder gevoelig ascenderend reticulair
activerend systeem (ARAS). Verantwoordelijk voor arousal (‘opwinding’), aandacht, slaap-
waak-cyclus. Extraverte mensen hebben meer prikkels nodig uit de omgeving om dat ARAS
systeem actief te maken. Neuroticisme: verhoogde reactiviteit van het limbisch systeem
verantwoordelijk voor (onder andere) emotionele verwerking. Hoger neuroticisme wordt
veroorzaakt door sterkere emotionele gevoeligheid (actiever limbisch systeem). Als je
reageert op je omgeving reageer je heftiger op je omgeving en duurt het langer voordat dit
weer gedaald is. Bewijs voor neuro anatomische oorsprong is zwak, maar dit model is de
basis voor veel recente theorieën.
Grays Reinforcement Sensitivity Theorie: twee belangrijke neurologische systemen
verantwoordelijk voor persoonlijkheidsverschillen: -gedragsactivatie (BAS; gevoeligheid voor
positieve stimuli/beloning) -gedragsinhibitie (BIS; gevoeligheid voor negatieve stimuli/straf).
Dit is verwant aan twee persoonlijkheidstrekken: angst (hoge score = actief BIS),
impulsiviteit (hoge score = actief BAS). Goed bewijs voor individuele verschillen in