hierbij mijn eigen uitwerkingen van de meerkeuzevragen van het tentamen inleiding europees recht van . Waar mogelijk is het juiste antwoord onderbouwd met artikelen, extra informatie en/of jurisprudentie.
Vraag 1
Het Bierarrest (C-178/84 Commissie v Duitsland) is bij uitstek een voorbeeld van hoe
het Hof van Justitie EU gebruikt maakt van positieve integratie ten behoeve van de
interne markt.
A) Deze stelling is juist.
B) Deze stelling is niet juist.
Antwoord: B, positieve integratie houdt in dat integratie wordt bereikt door het
uitvaardigen van Europese regels van afgeleid recht. In het Bierarrest ging het juist
om negatieve integratie. Negatieve integratie wordt nagestreefd door middel van
primair aan de lidstaten gerichte verbodsbepalingen. Art. 34 VWEU (art. 30 EEG
OUD)
Vraag 2
In het arrest C-345/95 Frankrijk tegen Europees Parlement erkende het Hof van
Justitie EU dat de lidstaten de bevoegdheid hebben om de zetel van de instellingen
inclusief die van het Europees Parlement vast te stellen.
A) Deze stelling is juist.
B) Deze stelling is niet juist.
Antwoord: A, voor zover ik weet is dit geen tentamenstof voor het leerjaar 2015-2016
Vraag 3
Stelling I: Het Europees Parlement kan een individuele Eurocommissaris (lid van de
Europese Commissie) dwingen om op te stappen.
Stelling II: Nederland zal per 1 januari 2016 voorzitter zijn van de Raad van de
Europese Unie voor een periode van 6 maanden. Tijdens het voorzitterschap zal
Nederland de strategische agenda van de Europese Raad uitvoeren.
A) Stelling I is juist.
B) Stelling II is juist.
Antwoord: B, het Europees Parlement kan niet een enkele Eurocommissaris dwingen
op te stappen, op grond van art. 234, 2e alinea VWEU kan het Europees Parlement
alleen alle leden van de Commissie dwingen op te stappen.
Vraag 4
Casus (voor vraag 4 en 5): In juni 2014 werd het burgerinitiatief “Act 4 Growth” bij
de Europese Commissie ingediend, waarbij de Commissie gevraagd werd een
wetgevingsvoorstel uit te werken met betrekking tot het stimuleren van vrouwelijk
leiderschap. De Commissie heeft besloten hierop in te gaan en stelt richtlijn 2015/03
voor, waarbij lidstaten minimumquota voor vrouwelijke bestuursleden wordt
opgelegd. De lidstaten dienen maatregelen te treffen om zowel in private als in
publieke ondernemingen minimumquota van 40% vrouwelijke leden te hanteren.
Welke stelling is juist?
A) Volgens het attributiebeginsel moet de Commissie motiveren waarom zij een
richtlijn het meest geschikte rechtsinstrument vindt.
B) Volgens het evenredigheidsbeginsel moet de Commissie motiveren waarom zij de
lidstaten minimumquota van 40% wil opleggen.
, Antwoord: B. Het attributiebeginsel houdt in dat een bevoegdheid tot handelen een
wettelijke grondslag moet hebben. Wettelijke grondslag is niet hetzelfde als
rechtsbasis!
Vraag 5
(Vervolg casus) Als het Europese Parlement niet akkoord gaat met het voorstel van de
Commissie omdat zij vindt dat de Commissie niet bevoegd is in deze materie, kan
zij…
A) … rechtstreeks naar het Hof van Justitie ter nietigverklaring van het voorstel
volgens artikel 263 VWEU.
B) … het voorstel verwerpen na stemming in de eerste lezing volgens artikel 294
VWEU.
Antwoord B. Antwoord A is onjuist omdat voor een beroep op art. 263 VWEU de
wetgevingshandeling in werking moet zijn getreden, in dit geval is het nog slechts een
voorstel van de Commissie en zijn treden de (beoogde) rechtsgevolgen nog niet in
werking. Omdat de wetgevingshandeling nog een voorstel is, is antwoord B het juiste
antwoord.
Vraag 6
Welke stelling is juist?
A) Een verordening heeft een algemene strekking, is verbindend ten aanzien van het
te bereiken resultaat en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
B) Een richtlijn kan rechtstreekse werking hebben na het verstrijken van de
implementatietermijn.
Antwoord B. Antwoord A is onjuist om een verordening niet alleen verbindend is ten
aanzien van het te bereiken resultaat, maar in al haar onderdelen. (art. 288 VWEU)
Dat antwoord B juist is blijkt uit de arresten Faccini Dori en Pfeiffer t. Duitse Rode
Kruis.
Vraag 7
Wanneer een richtlijn onder de speciale wetgevingsprocedure wordt aangenomen
hoeft deze niet te worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
A) Deze stelling is juist.
B) Deze stelling is niet juist.
Antwoord: B, richtlijnen moet altijd worden geimplenteerd in nationale wetgeving.
De speciale wetgevingsprocedure doet hier niets aan af, dit heeft slechts betrekking op
de manier waarop de richtlijn tot stand gekomen is.
Vraag 8
De rechtsbasis van alle richtlijnen, verordeningen en besluiten is artikel 288 VWEU.
A) Deze stelling is juist.
B) Deze stelling is niet juist.
Antwoord: B, art. 288 VWEU geeft slechts een wettelijke grondslag voor het bestaand
van richtlijnen, verordeningen of besluiten. De rechtsbasis vind men elders in het
VWEU. Bijvoorbeeld art. 192 VWEU, art. 133 VWEU en art. 114 VWEU.
Vraag 9
Indien een richtlijn rechtstreekse werking heeft…
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper RikDijkman. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.