Hoofdstuk 1 Denken over organisatie en management
1.1 Introductie
Organisatiekunde kan gezien worden als een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met
het bestuderen van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en de
wijze waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden. Organisatiekunde heeft
twee aspecten: een prescriptief aspect en een descriptief aspect. Een descriptief aspect is een
beschrijving van het gedrag van organisaties, met de motieven en gevolgen. Een prescriptief aspect
is een advies over te volgen handelwijze en organisatie-inrichtingen.
Met interdisciplinariteit bedoelt men dat de organisatiekunde veel elementen bevat die afkomstig
zijn uit verschillende wetenschappen. Wanneer we alle bijdragen uit de verschillende vakgebieden
verzamelen voor een onderzoek, spreek je van een multidisciplinaire aanpak. Een interdisciplinaire
aanpak gaat nog een stap verder. Verschillende bijdragen worden naar hun specifieke belang
afgewogen en gebruikt voor de ontwikkeling van een nieuwe benadering, waarbij het onderwerp in
zijn totaliteit wordt beschouwd. De oude disciplines komen dan niet meer herkenbaar naar voren (dit
is wel het geval bij een multidisciplinaire aanpak).
We kunnen de besturing zien als een poging tot gerichte beïnvloeding. Meer toegespitst op
organisaties kunnen we besturing omschrijven als het richting geven aan de processen die in een
organisatie plaatsvinden. Deze richting wijst naar een doel, dat vooraf bepaald moet worden. De
processen vinden plaats in het kader van een structuur. Het vormgeven en aanpassen van deze
structuur is een belangrijk onderwerp van besturing De doeltreffendheid/effectiviteit geeft aan in
hoeverre de besturing is geslaagd.
Details zijn in de organisatiekunde ondergeschikt er moet worden geabstracteerd anders zie je door
de bomen het bos niet meer.
1.2 Ontstaan van het vakgebied
Het vak organisatiekunde is ontstaan uit de behoefte op gestructureerde wijze na te denken over en
vat te krijgen op organisaties en wat erin gebeurt. Het management wordt door de groter wordende
bedrijven na de industriële revolutie namelijk steeds ingewikkelder en vereist aparte vaardigheden.
Een van de eerste mensen die vond dat management een vak is dat geleerd kan worden, is Henry
Fayol. In Nederland is organisatiekunde vlak na de Tweede Wereldoorlog ingevoerd. Toen heette het
vak nog bedrijfsorganisatie. Pas in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is de
organisatiekunde ontstaan zoals die nu is. In die tijd werd ook het begrip interdisciplinariteit
geïntroduceerd. De achterliggende reden voor introductie was het ingewikkelder en groter worden
van organisaties, door de sterke ontwikkeling van de techniek en de algemene economische
ontwikkelingen. Er ontstond een behoefte aan mensen die het totaal van de bijdragen van de
verschillende vakgebied konden overzien, mensen dus die beschikten over een totaalvisie. Die
behoeften ontstond eerst in het bedrijfsleven vandaar dat het vakgebied bedrijfskunde werd. Later
zagen ook andere organisaties de voordelen van de benadering in. Organisatiekunde wordt ook wel
organisatie en management genoemd.
1.3 Ontwikkeling van handel en ontstaan van multinationale ondernemingen
Één van de oudste handelsroutes ter wereld is de zijderoute. Door middel van deze route werden
ijzer, brons, keramiek, zijde en bont van Azië naar het Westen vervoerd. De eerste internationale
handelsondernemingen waren opgericht door overheden met als doel hun koloniale handelsbeleid te
steunen. In 1600 werd de Oost-Indische Compagnie opgericht, het belangrijkste doel hierbij was om
handel te drijven in Oost- en Zuidoost-Azië en India. In Nederland werd de VOC opgericht in 1602.
,Sinds het ontstaan van internationale handelsbedrijven tot het begin van de twintigste eeuw is het
aantal en de omvang van multinationale ondernemingen nauwelijks toegenomen. Vanaf die tijd is er
sprake van een grote toename. Hiervoor kan een aantal verschillende redenen worden aangegeven.
Historisch gezien hadden nationale overheden de meeste macht en invloed maar ze hebben dit voor
een deel opgegeven. Verder hebben technologische ontwikkelingen een zeer belangrijke rol
gespeeld in onder meer het verkorten van afstanden (transport) en het optimaliseren van
communicatie tussen mensen op verschillende locaties (telefoon, satelliet, internet). Tevens heeft
technologie ervoor gezorgd dat er veel meer en betere knowhow beschikbaar is over verschillende
markten en afnemersgroepen. Tenslotte is gebleken dat ondernemingen snel kunnen inspelen op
mondiale ontwikkelingen door het beschikbaar maken van financiële middelen voor investeringen etc.
Men spreekt van een multinationale onderneming als deze onderneming internationaal opereert. Veel
van deze grote bedrijven zijn gevestigd in Noord-Amerika, Europa en Japan.
1.4 Denkrichtingen en persoonlijkheden
De personen uit de geschiedenis van de organisatiekunde vertegenwoordigen bepaalde
denkrichtingen binnen de organisatiekunde. De bijdragen die door verschillende personen zijn
geleverd, hebben betrekking op verschillende aspecten van organisaties.
1.5 Periode voor de industriële revolutie (400 v. Chr. – 1900 na Chr.)
Het denken over management, leidinggeven en de inrichting van organisatie is al erg oud. Nicollo
Machiavelli gaf veel richtlijnen die nuttig konden zijn voor leiders en vorsten. Deze richtlijnen zijn
vooral gericht op het behoud van macht en de uitbreiding daarvan. Ze zijn sterk opportunistisch van
aard, gebaseerd op puur eigen belang en het gewetenloos gebruikmaken van de mogelijkheden die
de situatie biedt.
Tot halverwege de achttiende eeuw overheerste het mercantillisme, deze stroming hield in dat het
bezit aan goud en geld de enige bron van welvaart was. In 1776 schreef Adam Smith een boek
waarin hij productieve arbeid als bron voor de welvaart zag en dat men deze welvaart kon verhogen
door een goede arbeidsverdeling. Hij wees hiermee het mercantilisme van de hand. Door
uitvindingen zoals de stoommachine werd massaproductie mogelijk gemaakt.
1.6 Frederick Taylor en het Scientific Management (± 1900)
Frederick Taylor bedacht rond 1900 een systematische, samenhangende bedrijfskundige
benadering voor de manier waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Het is hierbij
belangrijk dat de bedrijfsleider een brede visie heeft op zijn taak in de organisatie die bestaat uit
plannen, coördineren, toezicht uitoefenen en het controleren van resultaten. Enkele hoofdpunten uit
zijn theorie over het bestuur en beheer van organisaties zijn:
1. Een wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van bewegingsstudies
(standaardisatie, normalisatie).
2. Een vergaande taakverdeling en training van de arbeiders, waarbij elke handeling en beweging
precies is voorgeschreven. Hierdoor krijgt de arbeider veel routine, waardoor weer hogere
productienormen gehaald kunnen worden.
3. Een hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders.
4. De bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar werkmethoden
en het schoppen van productievoorwaarden; voorheen werd dit naar de uitvoering geschoven.
, 5. De juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie.
6. Het invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere productiekosten.
Taylor stond een arbeidsverdeling voor van de leiding van de productieafdeling over acht functies: tijd
en kosten, werkinstructies, bewerkingen en hun volgorde, werkvoorbereiding en uitgifte, onderhoud,
kwaliteitscontrole, technische leiding en personeelsbeheer. Deze acht functies samen noem je het
achtbazenstelsel.
1.7 Henry Fayol en de General Managementtheorie (± 1900)
Henry Fayol was de eerste in Europa die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde
over de manier waarop organisaties bestuurd moeten worden. Hij wijkt af van Taylor die zijn systeem
opbouwde vanuit en voor de productieafdeling. In zijn General Management-theorie werden zes
managementgebieden onderscheiden: besturing, boekhouding, technisch, commercieel,
zelfbeschermend en financieel. De vijf taken van besturing zijn:
1. Plannen/vooruitzien: opstellen van een actieplan voor de toekomst.
2. Organiseren: opbouw van de organisatie met mensen en middelen.
3. Bevel voeren: ervoor zorgen dat mensen aan het werk blijven.
4. Coördineren: onderling afstemmen van de activiteiten.
5. Controleren: erop toezien dat de resultaten in overeenstemming met het plan zijn.
De eenheid van commando was voor Fayol het belangrijkste principe. Iedere werknemer heeft
slechts 1 baas boven zich. Hiermee staat Fasol met zijn opvattingen dus haaks op die van Taylor, die
met zijn functionele organisatie de eenheid van bevel doorbrak.
1.8 Max Weber en de theorie van de bureaucratie (± 1940)
Terwijl Taylor zich vooral op productiebedrijven richtte en Fayol op management in algemeen, heeft
Max Weber zich beziggehouden met overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een
sociologische invalshoek. Volgens Weber hadden grote organisaties in zijn tijd de volgende
kenmerken: een sterk doorgevoerde taakverdeling, hiërarchische bevelstructuur, afgebakende
verantwoordelijkheden en bevoegdheden, macht van functionarissen is aan restricties gebonden,
onpersoonlijke relaties tussen functionarissen, bevordering en beloning op basis van objectieve
procedures en criteria, werving op basis van kennis en bekwaamheden, alle gegevens zijn
vastgelegd in schriftelijke stukken, uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels.
Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een ideale bureaucratie. Het ideaal
bureaucratie is niet alleen een beschrijving van een organisatie maar ook een denkmodel dat
behulpzaam is bij de besturing van organisaties. Hij zag de bureaucratie als een perfect middel om
gestelde bestuurlijke doelen te bereiken alsmede een organisatievorm die zo perfect in elkaar zit dat
het zichzelf in stand houd en een doel op zich wordt.
1.9 Elton Mayo en de Human Relations-beweging (± 1945)
De Human Relations-beweging ontstond in de tijd dat Scientific Management de belangrijkste
stroming was. De beweging gaat ervan uit dat gelukkige, tevreden mensen veelal een maximale
arbeidsprestatie leveren. De bedrijfsleiding moet zorgen voor goede intermenselijke verhoudingen
met betrekking tot groepen, voldoende aandacht besteden aan de groepen en individuen, waardering