Taken ZVG
Taak 0. Depressie
1. Wat is depressie? Diagnose
Oorzaken
• Biologische factoren
Ernstige depressieve stoornissen vaker bij beide eeneiige tweelingen dan bij beide twee-eiige
tweelingen rol van genetische factoren in het ontstaan van depressie.
Bepaalde genetische variaties kwetsbaarheid om depressieve stoornissen ontwikkelen verhoogd.
bijv. genen op chromosoom 13 die betrokken zijn bij de neurotransmitter serotonine. Echter
genetische variaties alleen zullen geen depressieve stoornis veroorzaken.
Andere biologische factoren die wellicht bijdragen aan een depressieve stoornis zijn disfunctie van
regio’s in de hersenen die zijn betrokken bij stemming (prefrontale cortex, hippocampus, amygdala,
andere delen van het limbische systeem), problemen met de activiteit van bepaalde
neurotransmitter systemen in de hersenen (norepinephrine, serotonine, dopamine), veranderingen
in het endocriene systeem (voornamelijk het systeem betrokken bij stress: 70 procent van de
depressieve mensen hebben hoge niveaus van het stresshormoon cortisol), verstoring van
biologische ritmes en veranderde ontwikkeling van gebieden in de hersenen zoals de frontale lob en
de hippocampus.
• Psychologische en sociale factoren
Biologische factoren altijd in combinatie met psychologische en sociale factoren. Verschillende
sociaal-cognitieve theorieën suggereren dat de manier waarop mensen denken over stressoren het
risico op depressie beïnvloeden, bijv. learned helplessness: mensen voelen zich eerder depressief als
ze voelen dat ze geen controle hebben over negatieve gebeurtenissen. Echter hebben we allemaal
gelimiteerde controle. Aaron Beck’s cognitieve theorie van depressie depressieve mensen
bepaalde mentale gewoontes:
1. Ze geven zichzelf de schuld als dingen misgaan
2. Focussen op en overdreven kijken naar de negatieve kant van gebeurtenissen
3. Overhaast maken van gegeneraliseerde, pessimistische conclusies
Deze gewoontes leiden tot depressieve gedachten en andere depressieve symptomen.
- mensen met langdurige depressie een negatieve attributionele stijl zij wijten problemen eerder
aan hun eigen gebrek aan persoonlijke competentie dan aan een externe oorzaak.
Het diathesis-stress model geeft aan dat bepaalde cognitieve stijlen ervoor zorgen dat een bepaalde
persoon een verhoogde kwetsbaarheid heeft voor een depressieve stoornis, echter het ontwikkelen
,van een depressie hangt af van het voorkomen van stressoren. Bij mensen met een verhoogde
kwetsbaarheid zal slechts een gering aantal stressoren tot een depressie leiden.
Bernstein, D. A. (2014). Psychology. Australia: Cengage Learning.
Symptomen
Major (ernstige) depressieve stoornis
- verdrietig en overweldigd
- verliest interesse in activiteiten en relaties en plezier in niks doen.
- -Alles van een conversatie tot een douche nemen kan een uitputtende taak worden.
- -Verandering in eetgedrag leidend tot gewichtsverlies of juist gewichtstoename.
- Een verstoord slaappatroon/excessief slapen.
- Problemen met werken, concentreren, beslissingen maken en helder denken.(symptomen
van een bijkomende angststoornis of fysieke ziekte.)
- extreme gevallen valse overtuigingen, wanen (delusions).
- Overdreven gevoelens van ontoereikendheid, waardeloosheid, hopeloosheid of schuld.
Episoden kunnen weken of maanden duren: gem. 4 tot 9 maanden. kan enkele episode bestaan of
/herhaalde perioden van depressie kan plotseling of geleidelijk ontstaan.
persistente depressieve stoornis= depressie niet zo ernstig
- -De persoon heeft een verdrietige gemoedstoestand
- Gebrek aan interesse
- -verlies van plezier minder intens voor een langere periode.
Comorbiditeit
Depressie komt vaak voor in combinatie van andere psychische stoornissen zoals posttraumatische
stressstoornis, obsessieve-compulsieve stoornis en verschillende angststoornissen, net als bij middel
en gerelateerde en verslavingsstoornissen.
Bernstein, D. A. (2014). Psychology. Australia: Cengage Learning.
Alle verschillende soorten depressieve stoornissen volgende symptomen met elkaar gemeen:
Een verdrietige, lege, of geïrriteerde gemoedstoestand
Somatische en cognitieve veranderingen die het functioneren van de persoon significant
verstoren
Het verschil is de duur, timing of de oorzaak.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statictical Manual of Mental
Disorders: DSM-5. Washington DC.: American Psychiatric Publishing.
Soorten/diagnose
• Ontwrichtende stemmingsstoornis (disruptive mood dysregulation disorder)
-belangrijkste kenmerk: chronische, ernstige aanhoudende irritatie uit zich in ernstige woede-
,uitbarstingen (verbaal of gedragsmatig) + chronische aanhoudende geïrriteerde/boze stemming
tussen de woede -uitbarstingen.
-Vangt aan voor 10e jaar (niet gesteld voor 6 na 18).
-Voornamelijk jongens.
-Kinderen met chronische irritatie lopen risico om later unipolaire depressieve/angststoornissen
tijdens volwassenheid.
Diagnostische criteria:
1. Ernstige terugkerende woede-uitbarstingen, verbaal (verbale woede) of
gedragsmatig (fysieke agressie tegen mensen of spullen), die uit proportie zijn qua
intensiteit of duur naar de situatie of provocatie.
2. De woede-uitbarstingen zijn inconsistent met het ontwikkelingsniveau.
3. De woede-uitbarstingen komen gemiddeld drie of meer keren per week voor.
4. De stemming tussen de woede-uitbarstingen is aanhoudend geïrriteerd of boos
gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, en kan worden
geobserveerd door anderen (ouders, leraren, peers).
5. Criteria A-D zijn aanwezig voor minstens 12 maanden. Gedurende die tijd heeft de
persoon geen periode gehad van 3 of meer maanden zonder de symptomen van A -
D.
6. Criteria A en D zijn op ten minste twee van de volgende drie settings aanwezig (thuis,
op school, met peers) en zijn ernstig bij ten minste één setting.
7. De diagnose mag niet worden gesteld voor de leeftijd van 6 jaar of na de leeftijd van
18 jaar.
8. Door te kijken naar het verleden of door observatie zijn de criteria A -E ontstaan voor
de leeftijd van 10 jaar.
9. Er is nooit een periode geweest die minstens één dag duurde waarin de volledige
criteria, behalve de duur, voor een manische of hypomanische periode zijn
voorgevallen.
10. Het gedrag vindt niet exclusief plaats tijdens een episode van een ernstige
depressieve stoornis en worden niet beter begrepen door een andere mentale
stoornis (autisme, posttraumatische stressstoornis, angststoornis enz.).
11. De symptomen zijn niet te verklaren door de lichamelijke effecten van een middel of
door een andere medische of neurologische conditie.
Risico- en prognostische factoren:
o Temperament
Kinderen met chronische irritatie hebben vaak gecompliceerde psychiatrische
geschiedenissen. Veel kinderen met deze stoornis hebben vaak symptomen die aan de
criteria voldoen van ADHD en vo or een angststoornis, en voor sommige de criteria van een
ernstige depressieve stoornis.
, o Genetisch en lichamelijk
Kinderen met de stoornis hebben vaak problemen met het herkennen van emoties op het
gezicht, kunnen moeilijk beslissingen maken en hebben een verstoorde cognitieve controle.
• Ernstige depressieve stoornis (major depressive disorder)
- de depressieve episode ten minste 2 weken waarbij een depressieve stemming is en/of een
verminderde interesse of plezier in bijna alle activiteiten.
- gepaard met significante verstoring van het functioneren.
- kan op elke leeftijd ontstaan piek zit in de puberteit/vroege adolescentie.
- risico op suïcidepogingen hoger bij vrouwen, echter de kans van slagen is lager dan bij mannen.
Diagnostische criteria:
A. Vijf of meer van de volgende symptomen zijn samen aanwezig gedurende een periode van 2
weken en zorgen voor een verandering in het functioneren: minstens één van de symptomen is of
een depressieve stemming of een verlies van interesse of plezier:
1. Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, aangegeven
door de persoon zelf (zich verdrietig voelen, leeg, hopeloos) of door observatie van anderen.
(Bij kinderen en adolescenten kan de stemming geïrriteerd zijn).
2. Aanmerkelijke verminderde interesse of plezier in alle, of bijna alle, activiteiten gedurende
het grootste deel van de dag, bijna elke dag.
3. Significant gewichtsverlies zonder aan een dieet te doen of gewichtstoename (verandering
van meer dan 5 procent van het lichaamsgewicht in een maand), of een verminderde of
toegenomen eetlust bijna elke dag.
4. Insomnia(slapeloosheid)ofhypersomnia(excessiefslapen)bijnaelkedag.
5. Psychomotorische agitatie of vertraging bij elke dag (geobserveerd door anderen).
6. Vermoeidheid of gebrek aan energie bijna elke dag.
7. Gevoelens van waardeloosheid of excessieve of ongepaste schuld bijna elke dag.
8. Verminderd vermogen of na te denken of zich te concentreren of besluiteloosheid bijna elke
dag.
9. Terugkerende gedachten over de dood (geen angst om dood te gaan), terugkerende
suïcidale ideevorming zonder een specifiek plan, of een suïcidepoging of een specifiek plan
om suïcide te plegen.
10. De symptomen veroorzaken klinisch significante disstress of verslechtering van sociale,
werkgerelateerd, of andere belangrijke gebieden van het functioneren.
11. De episode is kan niet worden toegeschreven aan de lichamelijke effecten van een middel of
een andere medische conditie.
12. De ernstige depressieve episode wordt niet beter begrepen door een schizoaffectieve
stoornis, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, waanstoornis of een andere stoornis in het
schizofrene spectrum of andere psychotische stoornissen.
13. Er is nooit een manische of hypomanische episode geweest.