Grootstedelijke Vraagstukken (421013-B-6)
Tilburg University
Hoorcolleges
Inhoud
HC1: Stedelijke veranderingen ................................................................................................................................ 2
HC2: Stedelijke traditie in sociologie....................................................................................................................... 4
HC3: Gastcollege John Dagevos TELOS ................................................................................................................... 7
HC4: Stedelijke ongelijkheid .................................................................................................................................... 9
HC5: Transformatie publieke ruimte ..................................................................................................................... 11
HC6: Superdiversiteit ............................................................................................................................................ 13
HC7: Woonwensen en woonmilieus ..................................................................................................................... 15
HC8: Stedelijk onbehagen ..................................................................................................................................... 17
Voorbeeldvragen tentamen .................................................................................................................................. 19
Tentamen:
• 6 vragen, sommige met deelvragen (ongeveer 12 vragen).
• Er zal o.a. gevraagd worden om:
o Concepten te definiëren en uit te leggen.
o Voorbeelden in de uitleg te verwerken.
o Processen, fenomenen, ontwikkelingen te beschrijven.
o Verbindingen te leggen tussen verschillende hoorcolleges (concepten of ontwikkelingen die
vaker zijn teruggekomen).
o Kritiek te geven op bepaalde theorieën/ideeën.
• Combinatie slides en literatuur.
,HC1: Stedelijke veranderingen
Grootstedelijke vraagstukken
Grootstedelijke vraagstukken vragen om een multidisciplinaire aanpak (e.g. economisch, sociaal, cultureel,
publieke diensten, politiek, leefmilieu, ordehandhaving).
GV heeft 2 kanten (‘januskop’):
• Stad als kans (e.g. innovatie en creativiteit, vrijheid, subculturen, consumptie, ontmoeting)
• Stad als probleem (e.g. ongelijkheid, armoede, isolatie, criminaliteit, ordeverstoring)
We kijken in dit vak naar de hedendaagse stad, met een Westerse blik.
De stad
Stad: (1) Uitgebreid samenhangend geheel van huizen en gebouwen, (2) de bewoners.
Ideaaltype stad (Weber) heeft ten minste handel/economie en een bestuurlijke eenheid.
Stedelijke veranderingen
Voor het eerst woont meer dan de helft van de wereldbevolking in de stad. Over 30 jaar zal dat 2/3 zijn.
1800-1960
Fase 1: • Werkgelegenheid door Industriële Revolutie.
Verstedelijking • Eerst VK (1750), daarna Nederland (1850).
• Groei populatie en economie.
• Nood aan stads- (en mensen) planning. YouTube Video
Fase 2: Voor- • Fysieke ruimte van het stadscentrum verandert door groei:
verstedelijking o Slecht geventileerde en te weinig woonhuizen.
o Vieze publieke ruimtes, ziekte en chaos.
o Minder OV, meer private auto’s.
▪ Stoplichten, parkeerplaatsen, verbetering van wegen en routes.
• Voorsteden en regio eromheen groeiden sneller dan het centrum.
→ Decentralisatie van industrie en woongebied → Metropool (centrum, voorsteden en
satellietsteden).
Ook heeft vervoer veel invloed gehad:
, • Walking City: Alles in één stad, moest te lopen zijn (e.g. winkels).
• Innovatie: Ontwikkelingen (e.g. paard en wagen, auto, uitbreiding straal stad,
forenzen).
Vertraagd door Great Depression.
Problemen suburbs: voornamelijk (witte) middenklasse, verdwijnen individualisme,
homogeniteit, minder interactie tussen verschillende groepen, behoud van vooroordelen,
werken in het centrum maar niet financieel bijdragen (belasting), verloedering van het
stadscentrum.
Maar later:
• Gelijkenissen met stadscentrum
→ Heterogeen.
• Steden op zichzelf → Neocities.
• Niet één centrum → Metroplex.
1970-Heden
Fase 3: Tegen- • Mensen trokken weg uit de stad.
verstedelijking • Door afname werkgelegenheid (in productie) en internationale uitbesteding.
• De-industrialisatie.
• Meer naar ruimere, groene gebieden (ook door woonidealen)
Fase 4: Her- • Groei van postindustriële maatschappij, gebaseerd op kennis en technologie.
verstedelijking • Groei werkgelegenheid in een ander soort economie.
• Stad wordt weer aantrekkelijk gemaakt → gentrificatie.
Space of flows
Vroeger ‘space of places’ (wat gebeurt er in een stad), nu ‘space of flows’ (sterk verbonden netwerken) met
verschillende landschappen:
• Ethnoscapes: Stromen van toeristen, migranten, vluchtelingen.
• Technoscapes: Stromen van technologieën.
• Finanscapes: Stromen van geld in globale valutamarkten.
• Mediascapes: Stromen van informatie en beelden.
• Ideoscapes: Stromen van gedachtegoed.
Oftewel, het niveau van belang van de stad verschuift:
• Na feodalisme, voor industrialisatie: Macht weggenomen van landeigenaren, plaats voor
onafhankelijke handel. Steden werden autonome centra van economische en politieke macht.
• Transitie naar industrialisatie en kapitalisme: Steden juist minder autonoom en krachtig.
Economische en politieke processen minder gebonden aan stedelijke omgeving. Samen met de groei
van natiestaten en globalisatie.
• Nu: Transnationalisme, global cities. Supranationaal en sub-nationaal niveau. Ecnomoisch, politiek,
sociaal en cultureel. → belang zonder landsgrenzen.
→ Nationale competitie via steden (e.g. Brainport Eindhoven, I Amsterdam). DUS: Stedelijke ontwikkeling nauw
verbonden met economische, demografische, politieke en technologische ontwikkeling.
Samengevat
Stedelijke ontwikkeling is nauw verbonden met economische, demografische, politieke en technologische
ontwikkeling.