Samenvatting Vermogensrecht H2,3, 4, 5, 7, 9, 10, 11,
en H6 uit deel 2
Hoofdstuk 2 Vermogensrecht (algemeen)
2.1 Vermogen
Een vermogen wordt gevormd door de bezittingen en schulden die een persoon
op een bepaald moment heeft, de activa en passiva. De wet geeft geen definitie
van het vermogen, maar geeft alleen een omschrijving van het begrip goederen
(art. 3:1)
Goederen zijn:
a. Alle zaken (stoffelijke voorwerpen) zoals: een huis, een auto of een
computer;
b. Alle (subjectieve) vermogensrechten, zoals het recht op betaling van de
koopsom of het hypotheekrecht op een bedrijfspand.
Zaken
Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke voorwerpen zoals
een huis, een boot, een pen of een stoel. (art. 3:2). Dieren zijn geen zaken, maar
de bepalingen met betrekking tot zaken zijn wel van toepassing op dieren.
Onroerend = De grond en hetgeen erop is gebouwd of erin is geplant. (art. 3:3)
Roerend = Elke zaak die niet onroerend is. (art. 3:3)
De onderdelen van een bepaalde vormen de bestanddelen (art. 3:4). De zaak zelf
wordt de hoofdzaak genoemd. Vb van bestanddelen zijn: Dakpannen van een
huis of de centrale verwarming.
Vermogensrechten
Vermogensrechten zijn rechten die:
Overdraagbaar zijn;
Ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen;
Verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
2.2 Registergoederen en niet-registergoederen
Goederen, dus zaken en vermogensrechten kunnen verdeeld worden in
registergoederen en niet-registergoederen.
Registergoederen = Goederen waarvoor, willen ze bevestigd en overgedragen
kunnen worden, inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers
noodzakelijk is (art. 3:16).
Registergoeder zijn:
- Alle onroerende zaken (art. 3:89)
- Sommige roerende zaken, bijvoorbeeld schepen en luchtvaartvoertuigen
(art. 8:199 en art. 2)
- Sommige vermogensrechten, zoals erfpachtrecht.
Niet-registergoederen = Alle andere – bovenstaande niet genoemde – goederen,
bijvoorbeeld computers, bureaustoelen en auto’s.
, 2.3 Onderscheiding van vermogensrechten
Vermogensrechten kunnen worden onderscheiden in:
Absolute en relatieve rechten
Zakelijke en persoonlijke rechten
Absolute en relatieve rechten
Absolute rechten = Rechten die een rechtssubject kan uitoefenen
tegenover iedereen.
Zakelijke rechten = absolute rechten die op zaken rusten.
Absolute rechten hebben drie kenmerken:
1. Exclusiviteit; = Een eigenaar hoeft niet toe te staan dat een ander gebruik
maakt van zijn eigendom.
2. Zaaksgevolg; = Het eigendom volgt de zaak, waar deze zich ook bevindt.
Wordt iemands auto gestolen, dan blijft deze toch van de rechtmatige
eigenaar. De dief wordt geen eigenaar.
3. Gesloten systeem; = Er zijn niet meer zakelijke rechten dan in de wet zijn
opgesomd.
Relatieve rechten kan een rechtssubject slechts tegenover één persoon, zijn
wederpartij, uitoefenen. Relatieve rechten worden ook wel persoonlijke rechten
genoemd.
Zakelijke en persoonlijke rechten
Een zakelijk recht is een absoluut recht op een zaak,, bijvoorbeeld het
eigendomsrecht van een schip of een garage, of het hypotheek recht op je eigen
huis.
Een persoonlijk recht is een recht dat iemand kan handhaven tegenover één
bepaalde persoon. Dit wordt dus ook wel een relatief recht genoemd.
Beperkte rechten
Een beperkt recht is evenals het eigendomsrecht een absoluut vermogensrecht.
Het genotsrecht is hier een voorbeeld van. Dit is een recht dat slechts een
gedeelte van de volledige zaak weergeeft.
Daarnaast kennen we ook nog Zekerheidsrechten, deze geven zekerheid voor de
voldoening van een bepaalde vordering. We kennen dus:
- Genots- of gebruiksrechten;
- Zekerheidsrechten.
Afhankelijke rechten
Een afhankelijk recht is een recht dat zodanig aan een ander recht verbonden is,
dat het niet zonder dat recht kan bestaan (art. 3:7). Er zijn twee soorten
zekerheid, namelijk:
Persoonlijke zekerheid;
Goederenrechtelijke zekerheid.
Persoonlijke zekerheid = De schuldeiser kan behalve de schuldenaar ook nog
iemand anders aanspreken tot nakoming van een vordering. Vb borgtocht (art.
7:850) en hoofdelijkheid (art. 6:7)
Goederenrechtelijke zekerheid = Dit betekent voor de schuldeiser dat hij
voorrang boven andere schuldeisers heeft op de opbrengst van een bepaald
goed. Het pand- en hypotheekrecht zijn hier voorbeelden van.