Ziekteleer
1 Het vrouwelijk geslachtsapparaat
Ovarium
Disfunctie van het ovarium
Abnormale anoestrus
De anoestrus is de rustperiode van het geslachtsapparaat tussen twee perioden van cyclische
activiteit. Bij mono-oestrische dieren is dit de periode tussen twee oestrische cycli. De duur van de
anoestrusfase is verschillend voor de diverse diersoorten. Onder een abnormale anoestrus verstaan
we een voortplantingstoornis waarbij de ovaria zonder fysiologisch reden weinig actief zijn, er geen
verschijnselen van oestrus en ovulatie optreden en er dus geen ovariële cyclus plaatsvindt.
Rund
Bij het rund kennen we een aantal vormen van abnormale anoestrus. We spreken van ‘ware
anoestrus’ als er geen enkele activiteit op de ovaria aanwezig is. Verschillende oorzaken kunnen
hieraan ten grondslag liggen, die teruggevoerd kunnen worden op anatomische of endocrinologische
afwijkingen in bijvoorbeeld de ovaria en de hypothalamo-hypofysaire-ovarium as.
Daarnaast spelen de voeding, leeftijd en productie en omgevingsfactoren een rol, zoals huisvesting
en lichtintensiteit (donkere stal in de winter), die het endocriene systeem in negatieve zin kunnen
beïnvloeden.
Bij rectaal onderzoek voelen we ovaria die allebei erg klein en hard zijn; kleine follikels kunnen wel
aanwezig zijn. Een corpus luteum ontbreekt altijd. De behandeling is er allereerst op gericht om de
koe in een betere lichamelijke conditie te brengen of te wachten totdat het dier volwassen wordt.
Heeft dit plaatsgevonden, dan kan een hormonale behandeling worden ingesteld. Een mogelijkheid is
het toedienen van progestagenen (dit komt overeen met het creëren van een kunstmatig corpus
luteum), waarmee de natuurlijke luteale fase wordt nagebootst.
Bij de andere vormen van anoestrus is er meestal wel enige vorm van ovariële activiteit, maar zijn er
geen oestrusverschijnselen, is er geen expressie van de oestrusverschijnselen of wordt de oestrus
niet waargenomen. In het laatste geval spreken we vaak van suboestrus die gekenmerkt wordt door
de aanwezigheid van een corpus luteum. Luteolyse door middel van een injectie met prostaglandine
F2α (PGF2α ), is bij suboestrus de aangewezen behandeling tijdens de dioestrus. Anoestrus moet niet
verward worden met een recente ovulatie, maar dan is er meestal nog sprake van een tonische
uterus.
Varken
Bij het varken spreken we bij een abnormale anoestrus van ‘anafrodisie’. Daaronder verstaan we het
niet of niet tijdig of onvoldoende duidelijk bronstig (berig) worden van een gelt of zeug op een
moment waarop dit fysiologisch gezien zou moeten optreden. Een verlengd interval spenen-
inseminatie (meer dan 6 dagen) zien we vooral bij eersteworps zeugen. Dit wordt vooral veroorzaakt
door een geringe voeropname in de kraamstal (bijvoorbeeld door een te hoge
omgevingstemperatuur), waardoor de eersteworps zeugen in een negatieve energiebalans verkeren
op het moment van spenen. Andere zoötechnische factoren kunnen mede van invloed zijn, zoals
onvoldoende licht, te weinig beercontact en een te lage omgevingstemperatuur in de dekstal. Ook
,gelten kunnen de berigheid onvoldoende of niet tonen. Het verdient aanbeveling om deze gelten
niet te behandelen, maar af te voeren.
Als gekozen wordt voor een behandeling, dient allereerst het management te worden
geoptimaliseerd. Daarnaast kan een hormonale therapie worden ingesteld met een com-binatie van
eCG (‘equine chorionic gonadotropin’) en hCG (‘human chorionic gonadotropin’). Afhankelijk van het
stadium waarin de ovaria zich bevinden, stimuleert het eCG de verdere ontwikkeling van de follikels,
terwijl het hCG de ovulatie en luteïnisatie van reeds aanwezige grotere follikels stimuleert. Deze
hormonen mogen niet tijdens de luteale fase toegediend worden, omdat dit de ontwikkeling van
cysteuze ovaria kan induceren.
Paard
Bij het paard kunnen we inactieve ovaria fysiologisch tegenkomen bij de juveniele merrie en de
merrie die in het anoestrusseizoen (winter) verkeert. Ook de merrie, die vroeg in het seizoen veulent,
keert na de veulenhengstigheid wel eens terug in de anoestrusperiode. Daarnaast komen we soms
kleine inactieve ovaria tegen bij merries met problemen van de hypofyse (Cushing) en een enkele
keer bij een jonge merrie met een afwijkende chromosoompatroon.
Inactieve ovaria zijn klein en hard zonder corpus luteum. Als een therapie gewenst is, berust deze op
het verkorten van de anoestrusperiode. Dit is te realiseren door toepassing van een (langdurig)
verlengd lichtregime tijdens het anoestrusseizoen. Behandeling met analogen van GnRH
(‘gonadotropin releasing hormone’) of progestagenen (om een luteale fase na te bootsen) behoren
ook tot de mogelijkheden.
Hond
Een teef die nog nooit loops is geweest op een leeftijd van 18 maanden, lijdt aan primaire anoestrus.
Als de teef al wel eens een loopsheid (oestrus) heeft doorgemaakt, wordt een interval van meer dan
12 maanden of een interval dat het dubbele is van het voor die teef gebruikelijke interoestrusinterval
beschouwd als een abnormaal verlengd interoestrus-interval. De reden van een verlengde anoestrus
kan zijn hypothyreoïdie, een stille loopsheid, iatrogeen (toediening van corticosteroïden of
progestagenen, ovariëctomie) of een slechte waarneming van een loopsheid door de eigenaar.
Hermafroditisme of pseudohermafroditisme zijn waarschijnlijk één van de belangrijkste oorzaken van
primaire anoestrus. Bij de oudere teef – gemiddeld na acht jaar – blijkt de lengte van het
interoestrus interval toe te nemen. Hypercortisolisme ten gevolge van bijvoorbeeld het syndroom
van Cushing kan bij de oudere teef ook een verlengd interoestrus-interval veroorzaken. Dit is
waarschijnlijk het resultaat van een lager niveau van gonadotrofe hormonen ten gevolge van een
overmaat aan corticosteroïden.
Bij de patiënt met een abnormaal verlengde anoestrus is gezien de vele mogelijke oorzaken een
algemeen lichamelijk en gynaecologisch onderzoek noodzakelijk. Afhankelijk van de bevindingen
vindt nader aanvullend onderzoek plaats, zoals hormoonbepalingen en hormoontesten. Een
eventuele therapie is afhankelijk van de onderliggende oorzaak.
Persisterende (pro-)oestrus bij de hond
Als de hond na 25 dagen (pro-)oestrus nog steeds verschijnselen vertoont van oestrogeen-invloed,
dan is er sprake van een persisterende (pro)oestrus. Deze verschijnselen zijn bloederige uitvloeiing,
aantrekkelijkheid voor reuen en een vaginoscopisch en cytologisch beeld dat wordt gedomineerd
door oestrogeeninvloed in combinatie met een lage progesteronconcentratie in het perifere bloed.
Een kort interoestrusinterval kan een aanwijzing zijn dat ook de vorige cyclus anovulatoir is verlopen.
Een persisterende (pro)oestrus kan veroorzaakt worden door een ovulatiestoornis, cysteuze follikels,
ovarium-tumoren (zie later), iatrogeen (oestrogeentherapie) of – zeer zelden – een leverafwijking.
Een persisterende (pro-)oestrus wordt vooral bij jonge honden regelmatig waargenomen, met name
tijdens de eerste en soms bij de tweede loopsheid. Bij jonge honden is meestal een ovulatiestoornis
de oorzaak, zonder dat cysteuze follikels worden waargenomen. De behandeling is hormonaal met
GnRH-preparaten, die gedurende enkele dagen worden toegediend en die erop is gericht luteïnisatie
,te verkrijgen. Als deze hormonale therapie eventueel na herhaling geen succes heeft, dan kunnen de
pro-oestrussymptomen worden gestopt met behulp van progestagenen, die oraal in een lage
dosering moeten worden toegediend in verband met het risico van de ontwikkeling van cysteuze
endometrium-hyperplasie (CEH). Eventueel kan een ovariëctomie worden verricht als de eigenaar
daaraan de voorkeur geeft.
Persisterende oestrus bij de fret
Fretten hebben een seizoensgebonden oestrus en een geïnduceerde ovulatie. Als fretten niet
worden gedekt, dan blijven ze loops gedurende het gehele voortplantingsseizoen. Dit kan een half
jaar duren (maart tot september). Gedurende deze periode produceert de fret veel oestrogenen wat
kan leiden tot een beenmergsuppressie met als gevolg pancytopenie. Er wordt daarom aangeraden
om bij fretten waar niet mee wordt gefokt de oestrus te voorkomen.
Cysteuze ovariële follikels bij het rund
De beste benaming voor de aandoening bij het rund, waarbij de ovaria cysteus zijn ontaard, is
cysteuze ovariële follikels (COF; Engels: ‘cystic ovarian disease’ ), omdat alleen de follikel bij deze
aandoening is betrokken. COF vormt een onderdeel van een stoornis in het endocriene systeem,
waarbij verschillende endocriene klieren betrokken zijn. Dit zijn de hypothalamus, de hypofyse, de
ovaria, het endometrium en mogelijk ook de bijnieren. We hebben dus te maken met een
polyglandulair ziekteproces of syndroom. De pathogenese is nog steeds niet goed opgehelderd, maar
duidelijk is wel dat verschillende factoren van invloed zijn.
Bij cysteuze ovariële follikels kunnen we met verschillende verschijnselen te maken krijgen, variërend
van anoestrus (meest voorkomend) tot nymfomanie (frequent, lang en onregelmatig tochtig). Bij
rectaal onderzoek vinden we nooit een corpus luteum, maar treffen we op de ovaria één of meer
met vocht gevulde cysten aan. Een cyste is een follikel met een diameter van meer dan 2,5 cm, die
langer dan 10 dagen op het ovarium aanwezig blijft. Meestal zijn deze cysten dunwandig, maar een
deel van de cysten heeft een dikkere en geluteïniseerde wand. Deze produceren waarschijnlijk
onvoldoende progesteron om een endogene (uteriene) prostaglandinerelease en dus luteolyse te
bewerkstelligen.
Bij de behandeling van COF hebben suppletietherapieën de voorkeur. Deze zijn gebaseerd op het
uitblijven van een adequate hypofysaire LH-release (LH-suppletie) door het toedienen van GnRH of
hCG, of op het tekort aan progesteron door onvoldoende luteïnisatie en dus progesteronsuppletie.
Dit geschiedt met behulp van een progesteronbron die intravaginaal worden ingebracht. Ook kan
een folliculaire cyste transvaginaal worden aangeprikt en leeggezogen, waarna luteïnisatie optreedt.
Een geluteïniseerde cyste kan behandeld worden met prostaglandinen. Koeien met COF kunnen
echter ook spontaan herstellen, vooral kort post partum. Afwachten behoort dus ook tot de
mogelijkheden, maar alleen als de koe nog in een fase kort na de partus verkeert. De prognose is
doorgaans gunstig.
Persisterende di-oestrus bij het paard
De meest voorkomend fysiologische oorzaak van ogenschijnlijk anoestrus bij de merrie is
waarschijnlijk het ‘persisterend corpus luteum’. Bij ongeveer 15% van de cycli wordt het corpus
luteum niet afgebroken door uterien prostaglandine F2α aan het eind van de cyclus, waardoor het
enkele maanden aanwezig kan blijven. Omdat het progesterongehalte te hoog blijft, wordt de merrie
niet hengstig. Dit probleem is vrij gemakkelijk te behandelen door het toedienen van exogeen
prostaglandine F2α.
Een vergelijkbaar probleem ontstaat bij de zogenaamd ‘persisterende anovulatoire follikel’ of
hemorragische follikel. Dit zijn follikels die niet op het verwachte tijdstip ovuleren, maar die in plaats
daarvan blijven doorgroeien en worden geluteïniseerd. Ze zijn te herkennen als structuren van 5 tot
10 cm in diameter op een ovarium met een karakteristiek spinnenwebachtige doorsnede bij
echografisch onderzoek. Deze follikels bij het paard geven een verlengde periode van di-oestrus en
worden behandeld met exogeen prostaglandine F2α.
, Neoplasieën
Ovariumtumoren bij de hond en de kat
Primaire ovariumtumoren komen bij de hond weinig voor (ongeveer 1% van alle tumoren bij de teef),
bij de kat nog minder. De ovariumtumoren kunnen van epitheliale oorsprong zijn of afkomstig zijn
van de ‘sex cord’/stromacellen of van de kiemcellen. Voorbeelden van ovariumtumoren van
epitheliale oorsprong zijn adenomen/cystadenomen of -carcinomen. Ovariumtumoren van het ‘sex
cord’/stroma worden benoemd naar het type cel dat het meeste in de tumor voorkomt:
granulosaceltumor (de meest voorkomende functionele tumor), thecaceltumor en luteale
celtumoren (luteoom). Deze tumoren zijn hormoonproducerend en worden relatief vaak
waargenomen in ovarieel weefsel, dat na een incomplete ovariëctomie is achtergebleven.
Ovariumtumoren van de kiemcellen zijn dysgerminomen of teratomen. Dysgerminomen gaan uit van
ongedifferentieerde kiemcellen van het ovarium en zijn vergelijkbaar met het seminoom van de reu.
Teratomen gaan uit van ectoderm, mesoderm of endoderm en bestaan dus uit verschillende
weefsels, die normaal niet op die plaats zijn gelokaliseerd, zoals zenuwweefsel, kraakbeen, bot, vet,
bloedvaten, lymfoïd weefsel, verschillende kliertypen en tanden.
Als een ovariumtumor – zoals een granulosaceltumor – oestrogenen en eventueel progesteron in
lage concentraties produceert, kan de hond verschijnselen vertonen van een persisterende (pro-
)oestrus. Tevens kunnen verkorte interoestrusintervallen worden waargenomen. Verder kunnen
beenmerghypoplasie (oestrogenen), cysteuze endometrium-hyperplasie/endometritis en een
toename van mammaweefsel voorkomen (progesteron). Zowel bij de hond als de kat is symmetrisch
haarverlies waargenomen ten gevolge van folliculaire atrofie en telogenisatie van de haarcyclus.
Deze tumoren zijn meestal unilateraal en metastaseren zelden.
Verschijnselen bij ovariumtumoren van epitheliale oorsprong zijn ascites, vanwege obstructie van
lymfevaten door de tumor of door metastasen, en – zoals ook bij kiemceltumoren – toename van de
buikomvang, gewichtsverlies en anorexie. Bij deze tumoren zijn de oestrische cycli normaal.
Bij ovariumtumoren wordt meestal een totale ovariohysterectomie uitgevoerd, omdat de tumor
bilateraal aanwezig kan zijn, zich soms naar de uterus uitbreidt en er soms cysteuze
endometriumhyperplasie/endometritis is. Als de eigenaar nog graag wil fokken, kan een eenzijdige
ovariëctomie worden overwogen. Als bijvoorbeeld een granulosaceltumor is verwijderd, kan het
andere ovarium na de ingreep weer normaal gaan functioneren. De prognose is goed als er geen
metastasen aanwezig zijn.
Ovariumtumoren bij het paard
Ovariumtumoren komen bij het paard niet vaak voor, maar zijn toch verantwoordelijk voor ongeveer
3% van alle tumoren bij volwassen merries. De granulosacel-thecaceltumor is de meest
voorkomende ovariële tumor. Deze tumor veroorzaakt problemen doordat het aangetaste ovarium
vaak hormonen produceert – inhibine, testosteron, oestrogenen en bij uitzondering progesteron –
die het gedrag van de merrie kunnen beïnvloeden. Soms is deze tumor een toevalsbevinding. Deze
tumoren produceren in 90% van de gevallen hoge concentraties van het hormoon inhibine. Het
inhibine is indirect verantwoordelijk voor de atrofie van het contralaterale ovarium vanwege een
negatieve feedback op de productie van FSH en is mede oorzaak van de infertiliteit van de merrie.
De ovariumtumoren zijn bijna altijd unilateraal en metastaseren nauwelijks. De merrie kan
nymfomaan, anoestrisch of agressief gedrag (hengstengedrag) vertonen. De therapie bestaat uit een
unilaterale ovariëctomie, waarna de meeste merries op den duur (soms 1 tot 2 seizoenen) weer
normaal cyclisch worden.
Naast de granulosacel-thecaceltumor komen bij paarden zeer zelden teratomen en carcinomen voor.
Ze zijn vaak aanwezig vanaf de geboorte, maar worden bij toeval waargenomen als de merrie voor de
fokkerij wordt ingezet. In de meeste gevallen zijn ze van granulosacel-thecaceltumoren te
onderscheiden vanwege de echografisch herkenbaar aanwezigheid van bot of kraakbeen in de massa
en omdat het gedrag en de cyclus van de merrie niet beïnvloed worden.