College 1: Inleiding & Grondleggers: Marx, Weber &
Durkheim
Inleiding: Het sociologisch perspectief
Kwantitatief In cijfers uitdrukbare bevindingen of 'harde data' die bovendien gelden voor de
onderzoek onderzochte sociale groepering. Toetsen hypothesen/bevindingen
Kwalitatief Bestudeert sociale fenomenen 'in de diepte'. Explorerend karakter
onderzoek
Primaire Onderwijs bepalend voor de samenleving (hoger opgeleiden leven
institutie langer/gezonder dan laagopgeleiden, economische groei door betere educatie)
Secundaire Samenleving bepalend voor onderwijs (wat heeft de samenleving nodig,
institutie bijvoorbeeld ICT en burgerschap)
(Onderwijs)sociologie:
Latijnse woord socius (metgezel/compagnon) en Griekse woord logos (rede/studie)
Wetenschap van het sociale
Niet alleen individuele mensen
Sociale relaties tussen mensen/dingen/groepen/enz.
Relatie= gelijkenis, verschil, macht, conflict, samenhang, onderschikking
De studie van het menselijke sociale !even, van menselijke groepen en samenlevingen
Soorten sociologie
Theoretische sociologie (zoals teksten van grondleggers, niet empirisch)
Basisvragen sociologie:
1. Sociale orde: Hoe is een geordend samenleven mogelijk? (Orde en regelmaat
in samenleving, recht)
2. Hoe bepaalt de samenleving individuele levens? (Invloeden van anderen)
3. Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving (en organisaties) eruit?
(Wat is nu en in de toekomst van belang, kenmerken samenleving)
4. Hoe komen we tot sociologische kennis? (onderzoek om eerste 3 vragen te
beantwoorden, methoden & technieken)
Empirische sociologie
Kwantitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek
Participerende observatie: Onderdeel van de groep die wordt geobserveerd,
meedoen
Diepte-interview: Open gesprek met doorvragen
Sociologie VS sociale wetenschappen:
Sociologie heeft minder met haar studieobject te maken, maar meer met specifieke vragen
die ze daarover stelt
Deelt materieel object/feitelijk voorwerp, maar bekijkt op andere manier
Eigen sociologische perspectief maakt uit --> scherp oog voor indirecte afhankelijkheid
,Sociologiebeoefening: (sociologische driehoek)
1. Theorievorming
2. Empirisch onderzoek
3. (Ondersteunen van) sociale sturing
Founding fathers (grondleggers):
Marx
Weber
Durkheim
Karl Marx
Antropologisch Basisgedachte dat de materiele werkelijkheid zowel bron als resultaat van
materialisme menselijke arbeid is
Productiewijze Concrete manier waarop economische waarde of rijkdom wordt gecreëerd
Klassenstrijd De directe confrontatie tussen de bezittende en de niet-bezittende klasse
op basis van hun tegengestelde belangen
Commodificatie Vervanging van autonoom gemaakte dingen of zelf uitgeoefende
activiteiten door koopwaren (industrialisering). Water (wat gratis is)
verkopen in flesjes (kost geld)
Klassenpolarisatie Verdwijnen nog niet (niet-)bezittende klassen behorende sociale lagen
Sociale orde Synoniem is voor zowel klassenorde/klassenconflict
Karl Marx (1818-1883)
Grondlegger: Communisme
Productiemiddelen gemeenschappelijk bezit
Geen klassenverhoudingen en zonder klassenstrijd
Das Kapital
Wat goed is voor de economie, is ook goed is voor het land: een op de arbeidsmarkt
afgestemd onderwijs
Voor (onderwijs)sociologie: belang sociale klasse
Veel volgers (zoals Bourdieu)
Marxisme implicaties
Onderwijs: weerspiegelt klassenongelijkheid (secundaire institutie)
Onderwijsinhouden en structuren: in functie van productiewijze (primaire institutie)
Legitimering verhoudingen (Bourdieu)
Voorbereiding op productieproces (Bowles & Gintis)
Willis: Klassenstrijd in het onderwijs
,Marx over klassen
Mens = arbeid
Antropologisch materialisme
Werken om te overleven
Mens kan zich onderscheiden van dieren door bewustzijn en keuzes kunnen maken
(bestaansmiddelen produceren)
Met arbeid ingrijpen op de natuur en haar productief maken, scheppende materiële
activiteit
Arbeid: scheppende activiteit
Sommigen: toe-eigenen van (resultaten van) arbeid
Kapitalisme: bezit van kapitaal: kapitalisten en proletariers(arbeiders)
Klassen: Verschil bezitters en niet-bezitters productiemiddelen
Bezitten productiemiddelen (bvb. bedrijven)
Klassentegenstelling & klassenbelangen
Kapitalist: wilt winst/meerwaarde (wat eigenaar verdient op werknemer)
Minder loon: meer geld voor kapitalist
Klassentegenstelling
Tegenstelling tussen bezitters en niet-bezitters van productiemiddelen
Belangen van kapitalisten & arbeiders: tegengesteld
Niet-bezitters afhankelijk van bezitters (structuurkenmerk van samenleving)
Wie de klassen zijn is historisch afhankelijk van productiewijze
Hangt af van maatschappij
Getekend door economische uitbuiting
Hoe meer concurrentie, hoe meer uitbuiting, hoe meer klassenstrijd (confrontatie)
Sociaaleconomische machtsverhouding
Middenklasse? (ambachtslui, kleine zelfstandigen, …) --> zullen verdwijnen (polarisatie)
Basiskenmerken moderne kapitalisme volgens Marx:
1. Maakt geld productief
Geld --> Koopwaar --> Geld +
2. Commodificatie
Steeds meer koopwaren/innovatie
Zoeken naar dingen die verkocht kunnen worden
3. Klassenpolarisatie (klassenstrijd) door verpaupering en concentratie
Kapitalisme is synoniem voor markteconomie, waarbinnen concurrentie heerst
(meervoudige sociale dynamiek)
Vandaag geen klassenpolarisatie, want geen verpaupering, wel concentratie
Verpaupering: Steeds meer armen. Nu niet het geval
Concentratie: Steeds minder mensen rijk. Nu wel het geval
, Onderbouw: Infrastructuur
Productiewijze (klassentegenstelling)
Bepaalt rest van samenleving
Bovenbouw: Superstructuur
Onderwijs, religie, justitie
Onderbouw in stand houden
Machtsongelijkheid goed praten
Max Weber
Sociologie Richt zich op het begrijpen (verstehen) van zin- of betekenisvolle sociale
handelen van individuele actoren en daaruit voortvloeiende sociale
betrekkingen
Methodologisch Bij het bestuderen van het sociale moeten de verklaringen op het niveau van
individualisme individuele, betekenis-geladen handelingen worden gevonden
Ideaaltype Selectief postuleren van een eenduidige betekenisgeving (beweegreden,
intentie, motivering) en haar uitvergroting tot het basismotief van een
handeling
Max Weber: (1864-1920)
Interactionisme: Interactionistische visie op het sociale
Sociologie niet als natuurwetenschap (sociale feiten), zoals Durkheim
Maar begrijpend / interpreteren / verklaren
Zin of betekenis van gedrag verklaren
Geen sociocentrisme, maar nominalisme en actorcentrisme
Sociocentrimse: Sociale centraal
Nominalisme: Een optelsom van individuen. Namen, zoals samenleving is gewoon
een naam.
“Onderwijs” naam voor geheel van banden tussen leerlingen, leraren, …
Actorcentrisme: De individu (en beweegredenen) staan centraal
Begrijpen door typologieën (ideaaltypen)
Individu maken de samenleving --> Tegenstelling Marx & Durkheim (samenleving maakt
individu)