Doorwerking hellenistische cultuur in Parthische en Romeinse rijk: Parthische rijk ontstond in
satrapie Parthië: vanaf derde/tweede eeuw grote veroveringen. Parthen waren machtig door
sterk ruiterleger, maar niet genoeg voor eigen bestuursapparaat → veel
vazalvorstendommen, Griekse steden veel autonomie. Hoofdtaal was Grieks, maar
langzaam verdrongen door Parthische taal; veel nieuwe steden in nieuwe Grieks-Iraanse stijl,
maar veel immigranten zich vestigden → Mesopotamië werd melting pot van vreemde
volken en culturen.
In gebieden onder Romeinse heerschappij: Griekse cultuur kon gemakkelijker voortbestaan
(Rome was zelf ook beïnvloed door Griekse beschaving). Oriëntaalse tradities hielden het
minder goed vol, zowel cultureel als economisch.
12. De vroege Romeinse geschiedenis
In westelijke bekken van de Middellandse Zee: niet zulke hoge beschaving in derde en
tweede millennium: nog prehistorie. Pas tussen 800 en 500 ontstaan beschavingen
vergelijkbaar met de oosterse.
De Etrusken: leefden in stadstaten verenigd in los federatief bestand: stedelijke cultuur.
Welvaart door hoge niveau ambachtelijke producten. Etrusken waren bovenlaag die heerse
over autochtone Italische bevolking. Mengcultuur met oosterse, Italische en Griekse
elementen. Bloeitijd in zevende/zesde eeuw: beheersing groot deel van Italië. Macht
brokkelde na 500 af door concurrentie van Grieken/Kelten.
Carthago: één van de steunpunten en handelsposten van de Fenicieërs die onafhankelijk
werd. Veel welvaart door handel en hoge agrarische productie. Leger bestond grotendeels uit
huursoldaten. Carthaagse scheepvaart had monopoliepositie, o.a. door netwerk van
versterke steunpunten aan de kusten (bv. op Sicilië). Bestuur door regentenstand van
grootgrondbezitters en kooplieden.
Ontstaan van Rome: plaats eerst bewoond door Latijnen: van tiende tot zesde eeuw
uniforme cultuur in Latium, lijkend op Etrusken. Rome in 753 gesticht door Romulus: rond die
tijd waren er al dorpen op de heuvels rond de Tiber, bij de doorwaadbare plaats, in het
grensgebied van Latium-Etrurië, bewoond door boeren georganiseerd in familiegroepen.
In zevende/zesde eeuw: sterkere Etruskische/Griekse invloeden → Rome wordt echte stad
met marktplijn etc. O.a. door gunstige positie (vruchtbaar, handelsknooppunt) → Rome
groeit na 600 tot één van de grootste Italische steden. Wordt geregeerd door zeven
koningen: laatste is Superbus.
,Staat en maatschappij in het vroegste Rome: maatschappelijke verscheidenheid: bovenlaag
van aristocratische geslachten met veel grond > gezeten boerenstand > kleine boeren.
Boerderijen waren autarkisch. In de stad woonden ambachtslieden.
Boeren (cliëntes) waren afhankelijk van aristocratische beschermers (patroni). Ook
onderscheid patriciërs (aristocraten) en plebejers (niet-patriciërs: geen heroïsche
stamboom).
Koning was legeraanvoerder, rechter, opperpriester. Koning had imperium (algemeen, zich op
alle terreinen van staatsbemoeienis uitstrekkend gezag), werd bijgestaan door Senaat (raad
van aanzienlijke familiehoofden), kon volksvergadering bijeenroepen (comitia curiata: deze
verleende de koning het imperium): deze maakte de koning dus wettig.
Comitia curiata: bestaat uit dertig curiae; curia = bundeling van aantal gentes (groepen
families met zelfde stamvader); gens = bundeling van aantal familiae (huishouding). In
familia heeft pater familias het gezag: soort koning in het klein.
Gentes waren ook militaire eenheden; waarschijnlijk was Romeinse leger daarop ingedeeld &
aristocraten leverden grootste bijdrage aan strijd. Leger vocht vanaf zesde eeuw ook in een
falanx.
Voorlaatste koning, Servius Tullius: indeling burgers in vermogensklassen, gebruikt voor
zowel indeling leger als opleggen vermogensbelasting (tributum). Equites: rijkste burgers
kregen een paard van de staat (bijna alle patriciërs en paar rijke plebejers): equites vormden
de ruiterij. Gezeten boerenstand was zwaargewapende infanterie; lage klassen waren
lichtgewapenden; bezitloze burgers (proletarieërs) konden geen wapens betalen en bleven
buiten het leger.
Ook nieuwe volksvergadering, comitia centuriata: vijf vermogensklassen ondergedeeld in
centuriae; elke centuria krijgt één stem → zo stemmen verdeeld over vijf klassen dat equites
+ eerste klasse de meerderheid hadden. Proletarieërs zaten in één centuria.
Kortom: relatie rijkdom, militaire betekenis en politieke inbreng. Comitia centuriata verdrong
langzaam comitia curiata.
Vorege republiek: staat en maatschappij. Koningstijd eindigde met verjagen van wrede
Superbus + losmaken van Rome uit Etruskische invloedssfeer + rebellie van de patriciërs
tegenover koning (vonden dat hun macht te klein werd).
Rome werd belangrijk lid van de bond van Latijnse stadstaten: leden daarvan hadden vanaf
vijfde eeuw gemeenschappelijk burgerrecht, Latijnse recht.
Nieuwe regering na afschaffing koningschap: twee consuls, magistraten met imperium van
koningen, maar macht verdeeld + konden veto over elkaar uitspreken en waren maar één jaar
, in functie. Consuls bijgestaan door twee quaestoren (schatmeesters); werden geadviseerd
door de senaat. Senaat moest besluiten van de volksvergadering goedkeuren.
Religieuze taken gingen naar de rex sacrorum en pontifex maximus.
In noodsituatie kon dictator worden aangesteld voor zes maanden om orde op zaken te
stellen.
Na Superbus: patriciërs beheerden de staat, zij leverden de consuls, senatoren, pontifices en
priesters. Ook nog steeds cliëns-patronus-relatie → afhankelijkheid + soms
schuldgebondenheid.
Romeinse expansie in Italië: duurde van 509-265. Van 509-338: voortdurende strijd in
Midden-Italië tussen Rome, de Latijnen, bergstammen rondom Latium en de Zuid-Etrusken.
Strijd om: landbouwgrond, kustvlakten, beheersing handelswegen. Wisselende coalities.
Begin vierde eeuw: Rome overwon zuidelijk Etrurië → beslissend overwicht.
Halve eeuw daarna: verweer nodig tegen bergstammen + Latijnse steden die Romeinse
hegemonie vreesden. Romeinse machtsuitbreiding kwam na 350 goed op gang. 338
onderwerping Latijnse steden. Rome domineerde voortaan de Latijnse bond. Latijns
burgerrecht bleef bestaan. Latijnen die zich blijvend in Rome vestigden konden Romeins
burgerrecht verkrijgen.
Na 326: coalitieoorlogen, alle volken van Italië → Rome won hele laars, behalve zuidelijke
Griekse steden → die begin 3e eeuw overwonnen. Met elke stadstaat/stam afzonderlijk
verdrag: ze werden onderhorige bondgenoten die troepen leverden en Rome volgden in
buitenlandse politiek. Geen belasting; behoud zelfbestuur en burgerrecht; geen Latijns recht.
Tijdens verovering Italië: stichting kolonies: overwonnen grond werd Romeins staatsland:
Latijnse kolonies (coliniae Latinae), verschillend van coloniae civium Romanorum/coloniae
Romanae (kleine kolonies in Romeins gebied als militaire steunpunten). Kolonies lagen vaak
op strategische plek. Niet zelfstandig, plaatselijk zelfbestuur. Kolonisten kregen Latijns recht;
in coloniae Romanae Romeins burgerrecht. Kolonisten konden land pachten → inkomsten
voor Rome. Concurrentie om gebruik van staatsland: iedereen kon land pachten. Voordelen
Romeinse kolonisatie: netwerk strategische punten, beter bestaan voor arme mensen, extra
inkomsten, militair voordeel: arme mensen werden rijker door eigen land → geld om in leger
te belanden.
Municipia: Romeinse steden buiten Rome zelf die al bestonden. Mocht zelf bestaan, burgers
kregen (deels) Romeins burgerrecht.
rome bestond dus uit: Romeinse kerngebied (vol Romeins burgerrecht), oude Latijnse
stadstaten/coloniae Latinae (Latijns recht), municipia (burgerrecht zonder stemrecht),