Tentamenstof Psychopathologie bij kinderen en adolescenten.
Boek: Israel, A. C., Weil Malatras, J., & Wicks-Nelson, R. (2021). Abnormal Child and
Adolescent Psychology (9th edition). New York: Routledge.
Cijfer:
Bijzondere verplichting (30%)
DIT met 30 vragen (70%): verdeling is 5 vragen over Thema 1, 3 vragen over Thema 2,
5 vragen over Thema 3, 4 vragen over Thema 4, 3 vragen over Thema 5, 3 vragen over
Thema 6, 4 vragen over Thema 7, en 3 vragen over Thema 8.
Tentamenstof:
Hoofdstukken 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13 en 14 uit: Israel, A. C., Weil Malatras, J., & Wicks-
Nelson, R. (2021). Abnormal Child and Adolescent Psychology (9th edition). New York:
Routledge.
Burger-Veltmeijer, A., & Minnaert, A. (2017). Sterkte- en zwaktediagnostiek bij (het
vermoeden van) hoogbegaafdheid plus autisme. Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme,
16 (1), p. 51, 52 en 60.
Eccles, A.M., Qualter, P., Panayiotou, M., Hurley, R., Boivin, M., & Tremblay, R.E.
(2020). Trajectories of early adolescent loniliness: Implications for physical health and
sleep. Journal of Child and Families Studies.
Overweg, J., Hartman, C. A., & Hendriks, P. (2019). Taalbegrip en theory of mind bij
kinderen met autisme. Neuropaxis, 23, pp. 107-112.
SDN, De Jong, P.F., De Bree, E.H., Henneman, K., Kleijnen, R., Loykens, E. H. M.,
Rolak, M., Struiksma, A. J. C., Verhoeven, L., & Wijnen, F. N. K. (2016). Dyslexie:
diagnostiek en behandeling. Brochure van de Stichting Dyslexie Nederland, pp. 7-24.
Simon, E., & Butler, P. (2021). Hoe help je bange kinderen om meer te durven?
Van Rooij, A.J., & Boonen, H. (2017). Gameverslaving & Diagnostiek. In G. Bosmans, P.
Bijttebier, I. Noens, & L. Claes (Eds.). Handboek diagnostiek kinderen, jongeren, en
gezinnen (pp. 323-342). Den Haag / Leuven: Acco.
De gehele digitale leeromgeving (inleidende teksten, opdrachten en de terugkoppelingen
bij de opdrachten).
Leerdoelen:
Nadat je deze cursus hebt bestudeerd, kun je:
- de symptomen en kenmerken beschrijven van de meest voorkomende vormen van
psychopathologie.
- aan de hand van casuïstiek een onderbouwde DSM-V diagnose vaststellen.
- de epidemiologie en comorbiditeit uitleggen van de meest voorkomende vormen van
psychopathologie.
- de risico- en instandhoudende factoren benoemen van de meest voorkomende vormen
van psychopathologie.
- beschrijven hoe het diagnostisch proces verloopt van de meest voorkomende vormen
van psychopathologie.
- aan de hand van een casus een betekenis- en functieanalyse en holistische theorie
opstellen.
- de effectieve behandelvormen beschrijven van de meest voorkomende vormen van
psychopathologie.
- aan de hand van casuïstiek beoordelen en beargumenteren welke behandelvorm(en)
het meest effectief is (zijn).
Nadat je de studietaak van Thema 1 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- klinische angststoornissen bij kinderen te onderscheiden van normaal voorkomende
angst bij kinderen.
,- klinische obsessieve-compulsieve stoornissen bij kinderen te onderscheiden van
normaal voorkomende gedachten en rituele handelingen.
- onderscheid te maken tussen worry, fear en anxiety, en deze termen te gebruiken in de
classificatie van angststoornissen.
- het verschil te benoemen tussen angststoornissen en obsessieve-compulsieve
stoornissen.
- aan de hand van een casus een onderbouwde DSM-V-diagnose voor angst en
obsessieve-compulsieve stoornissen vast te stellen.
- de epidemiologie, ontwikkeling en comorbiditeit van angst en obsessieve-compulsieve
stoornissen te beschrijven.
- aan te geven welke angststoornissen bij kinderen vaak voorkomen en welke stoornissen
minder vaak voorkomen.
- veel voorkomende risicofactoren voor angststoornissen en obsessieve-compulsieve
stoornissen te benoemen.
- een beeld te vormen van hoe de eerste fase van een psychologische behandeling van
een kind met een angststoornis of obsessieve-compulsieve stoornis eruitziet.
Nadat je de studietaak van Thema 2 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de diagnostische criteria van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen te noemen en
de diagnostische criteria van PTSS toe te passen op casuïstiek.
- per leeftijdsfase (peuters en kleuters; schoolgaande kinderen (6-12 jaar); adolescentie)
aan te geven welke reacties kunnen optreden na het meemaken van een traumatische
gebeurtenis.
- de epidemiologie van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen te beschrijven.
- aan te geven welke factoren (pre-/peri-/en posttraumatisch) de kans vergroten om PTSS
te ontwikkelen .
- de meest voorkomende vormen van kindermishandeling te definiëren.
- de risicofactoren en gevolgen van kindermishandeling te noemen.
- de stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te beschrijven,
evenals de afwegingen die hierbij gemaakt worden.
- een aantal aandachtspunten te noemen die van belang zijn in de diagnostiek van PTSS
en enkele instrumenten te noemen die in Nederland worden gebruikt om de diagnose
PTSS bij kinderen/adolescenten vast te stellen.
- de componenten van traumagerichte cognitieve gedragstherapie te beschrijven.
- aan de hand van casuïstiek de GGZ-zorgstandaarden te gebruiken als handvat voor het
bepalen van een geschikte behandeling.
Nadat je de studietaak van Thema 3 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- het historisch perspectief op het bestaan van stemmingsstoornissen bij kinderen en
jongeren te beschrijven.
- de diagnostische criteria van depressieve stoornissen en bipolaire stoornissen te
noemen.
- de lifetimeprevalentie van de belangrijkste stemmingsstoornissen onder kinderen en
adolescenten aan te geven en een aantal hoogrisicogroepen te noemen.
- de etiologie van stemmingsstoornissen te beschrijven.
- de behandelvormen voor stemmingsstoornissen te omschrijven.
- de relatie tussen suïcide en stemmingsstoornissen te beschrijven.
- de risicofactoren van suïcide, en preventieve interventies voor suïcide te beschrijven.
- aan te geven wat wordt verstaan onder eenzaamheid, de soorten van eenzaamheid te
omschrijven en te beschrijven hoe eenzaamheid verschilt van alleen zijn.
- de gevolgen van langdurige eenzaamheid te beschrijven.
- oorzaken en behandelmethoden van eenzaamheid te beschrijven.
Nadat je de studietaak van Thema 4 hebt doorlopen, ben je in staat om:
,- de diagnostische criteria van de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en de
normoverschrijdend-gedragsstoornis te beschrijven.
- aan te geven in welk opzicht jongens en meisjes van elkaar verschillen in agressie.
- antisociale gedragingen in te delen op verschillende dimensies.
- de epidemiologie van gedragsstoornissen te beschrijven en aan te geven bij welke
groepen gedragsstoornissen vaker voorkomen.
- te beschrijven hoe gedragsstoornissen zich van de kindertijd tot de volwassenheid
manifesteren.
- de etiologie van gedragsstoornissen weer te geven.
- kennis te reproduceren over middelengebruik en verslaving.
- kennis te reproduceren over gameverslaving.
- te beschrijven hoe de diagnose gedragsstoornissen bij kinderen en adolescenten kan
worden vastgesteld.
- de verschillende behandelvormen van gedragsstoornissen te beschrijven en aan te
geven welke behandelvormen effectief zijn.
Nadat je de studietaak van Thema 5 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- het historisch perspectief op ADHD bij kinderen en adolescenten te beschrijven.
- de diagnostische criteria van ADHD te noemen en de drie verschillende beelden van
ADHD te onderscheiden.
- naast de primaire kenmerken van ADHD ook de belangrijkste secundaire kenmerken te
beschrijven.
- de belangrijkste psychische stoornissen te benoemen die vaak samen voorkomen met
ADHD
- de epidemiologie van ADHD te beschrijven en aangeven bij welke groepen
kinderen/adolescenten ADHD vaker voorkomt.
- te beschrijven hoe ADHD zich van de kindertijd tot de volwassenheid manifesteert.
- neuropsychologische theorieën over ADHD te beschrijven en kun je aangeven in
hoeverre neuropsychologische verschillen zijn gevonden tussen kinderen met ADHD en
kinderen zonder ADHD.
- de etiologie van ADHD te beschrijven.
- aan te geven uit welke onderdelen een diagnostisch onderzoek van ADHD bij
kinderen/adolescenten bestaat, welke onderwerpen in deze onderdelen aan bod komen
en kun je enkele instrumenten noemen die in Nederland worden gebruikt om de
diagnose ADHD bij kinderen/adolescenten vast te stellen.
- verschillende behandelvormen van ADHD te beschrijven en kun je aangeven welke
behandelvormen effectief zijn.
- aan de hand van casuïstiek de GGZ zorgstandaarden te gebruiken als handvat voor het
bepalen van een geschikte behandeling.
Nadat je de studietaak van Thema 6 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- het historisch perspectief op leerproblemen bij kinderen en adolescenten te beschrijven.
- de verschillende fasen in de normale vroege taalontwikkeling en communicatie bij
kinderen te beschrijven.
- aan te geven hoe leerproblemen worden gedefinieerd en geïdentificeerd.
- de verschillende communicatie- en leerproblemen te onderscheiden, te benoemen en te
beschrijven.
- de epidemiologie, de ontwikkeling en comorbiditeit van communicatie- en
leerstoornissen te beschrijven.
- cognitieve theorieën over communicatiestoornissen te beschrijven.
- sociale en motivationele problemen te benoemen waarmee kinderen en adolescenten
met communicatie- en leerstoornissen te maken kunnen hebben.
- de etiologie van communicatie- en leerstoornissen te beschrijven evenals de genetische,
neurologische en psychosociale invloeden daarop.
, - te beschrijven hoe de diagnose communicatie- en leerstoornissen van dyslexie is vast te
stellen.
- aan te geven welke preventie- en behandelvormen effectief zijn.
Nadat je de studietaak van Thema 7 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- het historisch perspectief van ASS te beschrijven.
- de kerndomeinen van ASS volgens de DSM-5 weer te geven en daar voorbeelden van
geven.
- de comorbiditeit en de epidemiologie van ASS aan te geven.
- de factoren die bijdragen aan het ontstaan van ASS weer te geven.
- weer te geven welke afwijkingen in het brein veel voorkomen bij mensen met ASS.
- de oorzaak van de taal- en communicatieproblemen van kinderen en adolescenten
uiteen te zetten.
- de belangrijkste diagnostische methoden te beschrijven om ASS bij kleuters, oudere
kinderen en adolescenten vast te stellen.
- de behandelmethoden voor ASS bij kleuters, oudere kinderen en adolescenten weer te
geven.
Nadat je de studietaak van Thema 8 hebt doorlopen, ben je in staat om:
- de epidemiologie en de gevolgen van obesitas aan te geven.
- de risicofactoren van obesitas te beschrijven.
- weer te geven hoe obesitas op jonge leeftijd behandeld wordt.
- de DSM-classificaties van de twee meest voorkomende eetstoornissen te noemen.
- de epidemiologie van deze twee eetstoornissen bij kinderen en adolescenten weer te
geven.
- de ontwikkeling en etiologie van de twee eetstoornissen uiteen te zetten.
- de diagnostiek en behandeling van diverse eetstoornissen weer te geven.