FC1 Belangrijkste Punten
Thema Algemene farmacologie, cellen en organen
- Je kunt een definitie geven van anatomie, fysiologie, pathologie en farmacologie
(farmacokinetiek en farmacodynamiek).
- .Je kunt de verschillende organisatieniveaus van het menselijk lichaam benoemen:
chemisch niveau, celniveau, weefselniveau, orgaanniveau en niveau van orgaanstelsel.
- Je kunt van de volgende orgaanstelsels de organen benoemen en de functie uitleggen:
huid, zenuwstelsel, hormoonstelsel, cardiovasculaire stelsel, ademhalingsstelsel,
spijsverteringsstelsel.
- Je kunt de functie van de volgende celorganellen benoemen: celkern, endoplasmatisch
reticulum, ribosomen en mitochondriën.
- Je kunt de bouw en functie van eiwitten, lipiden, koolhydraten en suikers benoemen.
- Je kunt benoemen wat ATP is en waar het voor nodig is (inclusief celademhaling).
- Je kunt uitleggen wat het werkingsmechanisme is van een geneesmiddel.
- Je kunt uitleggen dat het werkingsmechanisme van een geneesmiddel (aangrijpingspunt)
leidt tot het gewenste effect.
- Je kunt uitleggen dat het werkingsmechanisme van een geneesmiddel (aangrijpingspunt)
leidt tot het ongewenste effect (bijwerking).
- Je kunt uitleggen waarom eiwitten goede aangrijpingspunten zijn voor geneesmiddelen
(drie redenen).
- Je kunt de vier eiwitten benoemen waarop geneesmiddelen aangrijpen: receptoren,
ionkanalen, enzymen, transporteiwitten.
- Je kunt uitleggen wat een receptor is en welke rol deze speelt in de fysiologie van de cel.
- Je kunt uitleggen wat een ionkanaal is en welke rol deze speelt in de werking van de cel.
- Je kunt uitleggen wat een enzym is en welke rol deze speelt in de werking van de cel.
- Je kunt uitleggen wat transporteiwitten zijn en welke rol deze spelen in de werking van de
cel.
Anatomie = de studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke relaties tussen
ledematen.
Fysiologie= de studie van de manier waarop levende organismen hun vitale functies verrichten.
Pathologie= het bestuderen van de effecten van aandoeningen op het functioneren van organen of
stelsels
Farmacologie= een deelwetenschap van de farmacie, die zich bezighoudt met het bestuderen van de
wisselwerking of interacties tussen farmacologische stoffen en fysiologische processen.
- Farmacokinetiek= beschrijft de processen waaraan een werkzame stof in het lichaam wordt
onderworpen
- Farmacodynamiek= beschrijft de reactie die een werkzame stof heeft na interactie met
receptoren, alsmede de intensiteit en duur ervan
Organisatie van het menselijk lichaam op verschillende niveaus=
- Chemisch niveau= atomen binden zich met elkaar tot moleculen met een complexe vorm
, - Celniveau. Verschillende moleculen vertonen interactie, zodat grotere structuren ontstaan.
- Weefselniveau. Een weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om een
specifieke functie uit te voeren.
- Orgaanniveau. Een orgaan bestaat uit twee of meer verschillende weefsels die samenwerken
om een specifieke functie uit te voeren.
- Orgaanstelselniveau. Organen werken samen in orgaanstelsels.
De Huid= haar, huid en nagels
Het beenderen stelsel= schedel, sleutelbeen, schouderblad, beenderen v/d arm, bekken,
heiligbeen, beenderen v/h been, wervels, ribben en borstbeen
Het spierstelsel= spieren v/d ledematen, pezen, gewrichtsbanden, axiale spieren
Het zenuwstelsel= hersenen, ruggenmerg, perifere zenuwen
Het endocriene stelsel= epifyse, hypofyse, schildklieren, pancreas, testes, ovaria,
bijnieren, thymus, bijschildklieren
Het cardiovasculaire stelsel= hart, cappilairen, arterie en vene
Het spijsverteringsstelsel= speekselklieren, mond/gebit/tong, dikke darm, rectum, dunne
darm, pancreas, galblaas, lever, slokdarm, farynx
Het urinaire stelsel= nier, ureter, urethra, blaas
Het lymfestelsel= lymfeknopen, milt, lymfevaten, thymus
Het ademhalingsstelsel= neusholte, sinus, larynx, bronchi, farynx, trachea, long,
diafragma
Het mannelijke voortplantingsstelsel= prostaat, zaadblaasje, ductus deferens, urethra,
bijbal, zaadbal, penis, scrotum
Het vrouwelijk voortplantingsstelsel= melkklier, eileider, ovarium, baarmoeder, vagina,
uitwendige geslachtsdelen
- Organismeniveau. Alle orgaanstelsels in het lichaam werken samen om het leven en de
gezondheid in stand te houden.
Cellen zijn de bouwstenen waaruit de meeste weefsels zijn opgebouwd. In elke cel vinden elke
seconde duizenden en duizenden biochemische reacties plaats. Een cel bevat organellen (kleine
organen) en elke organel heeft een specifieke functie. In de celkern is het meeste DNA van het
organisme opgeslagen. Het DNA regelt de productie van eiwitten, die maken dat het hele organisme
kan functioneren: alle erfelijke eigenschappen worden aangestuurd door informatie uit de celkern.
Hierdoor wordt de celkern ook wel gezien als het 'controlecentrum' van de cel. Het endoplasmatisch
reticulum vervult een rol bij het transport van stoffen door de cel en de eiwitsynthese. Een ribosoom
is het onderdeel van de cel dat eiwitten maakt. De belangrijkste functies van mitochondriën zijn ATP-
productie door middel van ademhaling, en het reguleren van de cellulaire stofwisseling. Eiwitten zijn
een belangrijke en waarschijnlijk de meeste gevarieerde groep van biologische moleculen. De
functies van eiwitten zijn:
- Structuur
- Beweging
- Communicatie
- Afweer
- Zuurstoftransport
Lipiden zijn een belangrijke groep moleculen. Ze zijn een goede energiebron en beschermen het
lichaam tegen kou. Daarnaast zijn lipiden onder ander de bouwstenen van celmembranen. Er zijn
veel verschillende soorten lipiden, maar ze kunnen om te beginnen in twee groepen worden
ingedeeld:
, - Oliën
- Vetten
We halen onze energie voornamelijk uit koolhydraten in de vorm van zetmeel en suikers. In elke cel
van het lichaam wordt ATP geproduceerd, omdat elke cel energie nodig heeft voor talrijke
biochemische reacties. De bron van deze energie wordt gevormd door koolhydraten of lipiden. ATP
verliest het grootste deel van zijn energie bij het uitvoeren van zijn taken. ATP veranderd dan in het
energiearme ADP. Mitochondriën zorgen er vervolgens voor dat ADP weer wordt opgeladen tot ATP.
Het biochemische proces in de cel waarbij ADP wordt opgeladen tot ATP heet celademhaling.
Geneesmiddelen met een agonistische werking binden aan receptoren en bootsen het effect van
natuurlijke chemische boodschappers na. Geneesmiddelen met een antagonistische werking
(blokkers) binden aan receptoren en blokkeren deze voor de natuurlijke chemische boodschappers,
waardoor deze geen effect kunnen sorteren. Receptoren zijn eiwitten die op het celmembraan zitten
en ook binnenin cellen voorkomen. Receptoren zijn aangrijpingspunten voor chemische
boodschappers, zoals hormonen, neurotransmitters en mediatoren. Wanneer een chemische
boodschapper aan een receptor bindt, geeft dat een effect in die cel. Geneesmiddelen hebben bijna
dezelfde (ruimtelijke) vorm als natuurlijke chemische boodschappers en binden daardoor aan
dezelfde receptoren. Dankzij ionkanalen in het celmembraan kunnen ionen de cel in- en uitgaan. De
membraanpassage van ionen speelt bij de meeste fysiologische processen een rol, vooral bij
zenuwgeleiding en hartactiviteit. Sommige geneesmiddelen blokkeren ionkanalen. Andere
geneesmiddelen moduleren ze, waardoor ionen gemakkelijker of moeilijker membranen kunnen
passeren. Enzymen zijn grote, complexe eiwitten die optreden als bevorderden van biochemische
reacties. Enzymblokkerende geneesmiddelen remmen de werking van enzymen en voorkomen dat ze
binden aan hun substraat. Dit ontbreekt vaak de biochemische reactieketen. Transporteiwitten
zorgen ervoor dat ionen en allerlei andere moleculen het membraan kunnen passeren met behulp
van ATP als energiebron. Geneesmiddelen die inwerken op transporteiwitten blokkeren over het
algemeen het transportmechanisme, maar het effect wisselt, afhankelijk van het soort transporteiwit
en de locatie daarvan.
Thema Farmacokinetiek en toedieningsvormen van geneesmiddelen
- Je kunt het begrip farmacokinetiek definiëren.