Exportmanagement – Hans
Veldman
Hoofdstuk 1
1.1 Export in de context van ontwikkelingen in de wereldeconomie
De internationalisering van het Europese bedrijfsleven speelt zich vooral
binnen Europa af. Veel Europese ondernemingen verhandelen hun producten op
de Europese markt en als er dan van export sprake is dan is dit vooral Europese
export.
De EU is de grootste exporteur ter wereld en de op een na grootste
importeur, na de VS. De EU is verantwoordelijk voor een vijfde van de
wereldhandel.
Als we Nederland vergelijken met andere wereldexporteurs, kan de conclusie niet
anders luiden dat Nederland zowel bij de internationale goederenhandel als bij de
internationale dienstverlening een belangrijke mondiale speler is. De grootste
exporteurs in de wereld (WTO – 2006):
Rangord Aandeel
e wereldmarkt
1. 9,3%
Duitsland
2. VS 8,7%
3. China 7,3%
4. Japan 5,7%
5. 4,4%
Frankrijk
6. 3,9%
Nederland
Factoren die van invloed zijn op de exportsituatie van ondernemers en van
Nederland:
De stijging van de kostprijs van de producten en de loonkosten in
Nederland
Protectionisme buiten de EU
Administratieve lasten in Nederland
Goed productassortiment, ondernemerschap en talenkennis
Innovatie van het product(assortiment)
Het hebben van een goede lokale buitenlandse partner is belangrijk oor
een succesvolle marktbewerking
Goed opgeleid exportpersoneel
1.2 Exporteren en de Nederlandse exportsituatie nader gedefinieerd
Nederland wordt een populair exportland genoemd. Deze benaming geeft maar
gedeeltelijk de aard van de Nederlandse internationale positie weer. Eigenlijk is
de benaming handelsland beter.
1.2.1 Exporteren, wederinvoer, wederuitvoer en doorvoer
Het exportvolume van landen bestaat uit de volgende onderdelen:
, Export: uitvoer van in het land gemaakte producten
Wederinvoer: invoer met toegevoegde waarde van producten die eerst
uitgevoerd werken (bijvoorbeeld metaalproducten)
Wederuitvoer: uitvoer van invoer, weinig toegevoegde waarde
(bijvoorbeeld bloemen)
Doorvoer: verder vervoeren van goederen die fysiek naar Nederland
komen en vrij worden verhandeld, maar eigendom blijven van een
buitenlandse ingezetene (veel containervervoer)
Met name wederuitvoer is voor Nederland belangrijk; hierbij gaat het vooral om
goederen die, na te zijn ingevoerd, het land weer in vrij onbewerkte staat
verlaten. Omdat de groei van deze activiteit meer duidt op de functie van
distributie, wordt Nederland in plaats van exportland ook distributieland
genoemd.
Met exporteren wordt bedoeld dat goederen uit het vrije verkeer Nederland
fysiek verlaten en door een Nederlandse ingezetene aan het buitenland worden
verkocht, of dat goederen na bewerking in Nederland het land weer verlaten.
Invoer: goederen die fysiek naar Nederland komen en in het vrije verkeer
worden gebracht.
Doorvoer: goederen die fysiek naar Nederland komen, in het vrije verkeer
worden gebracht, maar eigendom blijven van een buitenlandse
ingezetene. Hier vindt geen eigendomsoverdracht aan een Nederlandse
ingezetene plaats.
Wederuitvoer: heeft betrekking op goederen die eerder zijn ingevoerd,
Nederland fysiek verlaten en niet in eigendom van een Nederlandse
ingezetene zijn geweest.
1.2.2 De internationale handel
Internationale handel omvat alle uitwisselingen van goederen en diensten die
nationale grenzen overschrijden. Daarbij wordt de betalingsbalans van een land
waarin de koper verblijft, belast.
Verschillen in productiekosten kunnen ontstaan doordat in landen sterk
afwijkende productieomgevingen worden aangetroffen. De productieomgevingen
kunnen verschillen in:
Klimaat
Bodemgesteldheid
Bodemschatten
Cultuur
Opleidingsniveau
Enz.
1.2.3 Global sourcing
Steeds meer bedrijven zoeken de goedkoopste plaats voor productie, terwijl het
hoofdkantoor in het moederland gevestigd blijft (Philips, Vredestein). Global
sourcing: een strategie waarbij een onderneming niet-locatie-gebonden
bedrijfsprocessen over de grens vestigt in een regio waar de bedrijfseconomische
kosten van productie en de toegevoegde waarde relatief het meest gunstig zijn,
,of deze bedrijfsprocessen door derden laat verzorgen op plaatsen in de wereld
waar dat het gunstigst kan.
1.3 Handelspolitiek en de Europese Unie
Handelspolitiek: de maatregelen die de overheid van een land kan nemen om
daarmee de uitkomsten van het proces van internationale specialisatie te
beïnvloeden. In deze context staan twee economische praktijken en opvattingen
tegenover elkaar: vrijhandelspolitiek en protectie.
1.3.1 Vrijhandelspolitiek
Bij vrijhandelspolitiek vindt de internationale handel volledig plaats volgens de
wetten van vraag en aanbod. Deze handelspolitiek heeft een aantal voordelen:
Ze leidt tot een efficiënte concurrentie en daarmee tot technische
innovatie
Ze lokt geen tegenmaatregelen uit die kunnen leiden tot een
handelsoorlog
Ze leidt tot een internationale stabilisatie van prijzen, landen en
organisaties
Er zijn internationaal bekende spelregels die zonder willekeur worden
toegepast; iedereen weet bij voorbaat waaraan hij zich heeft te houden
Nadelen van vrijhandelspolitiek:
In de theorie wordt geen rekening gehouden met conjunctuurbewegingen
en de invloed van emotionele, culturele en religieuze invloeden op het
gedrag en de mogelijkheden van ondernemingen
In de theorie wordt grote waarde gehecht aan de werking van de
comparatieve kosten en wordt geen rekening gehouden met de
beperkingen van deze werking
Ontwikkelingslanden stellen dat internationale vrijhandel per definitie de
ontwikkelingslanden discrimineert, waardoor hun groeimogelijkheden
worden belemmerd
Het belangrijkste verdrag waarin de politiek van vrijhandel werd vastgelegd, was
de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Het doel van de GATT
was: afschaffen van de onderlinge handelsbelemmeringen tussen de aangesloten
landen.
De World Trade Organization (WTO) heet onder meer de taak om de naleving
van het GATT-akkoord te controleren, nieuwe stimulansen te geven aan
onderhandelingen die nog niet waren afgerond en een begin te maken met
enkele nieuwe handelsgerelateerde onderwerpen.
1.3.2 Protectie
Protectie of protectionisme: de handelspolitiek met de daarbij behorende
maatregelen van een land of groep van landen met als doel de eigen industrie te
beschermen. Door deze maatregelen ontstaan wijzigingen in
prijzen/hoeveelheden t.o.v. de situatie die zou ontstaan bij een politiek van
vrijhandel.
Een internationaal opererende onderneming zal rekening moeten houden met
protectionistische maatregelen, omdat deze een grote barrière vormen voor de
toegang tot een ander land.
,Protectionistische maatregelen worden op grond van bepaalde argumenten door
de overheid van een land uitgevaardigd en verdedigd. Hierbij dient een
onderscheid gemaakt te worden tussen argumenten die, volgens de geldende
regels van de GATT, wel en niet geoorloofd zijn.
Niet-geoorloofde protectionistische maatregelen volgens de GATT:
Het pauper-labour-argument om de eigen industrie te beschermen tegen
importen uit lagelonenlanden. Dit is ongeoorloofd omdat lage lonen
meestal het resultaat zijn van een lage arbeidsproductiviteit.
Het werkgelegenheidsargument om de binnenlandse werkgelegenheid te
beschermen of te stimuleren.
Het betalingsbalansargument om de betalingsbalans te verbeteren.
Het reconstructieargument met als doel oude gevestigde binnenlandse
industrieën nieuw leven in te blazen.
Geoorloofde protectionistische maatregelen volgens de GATT:
Het infant-industry-argument om de eigen, jonge, in opbouw zijnde
industrie te beschermen. Deze maatregel is tijdelijk en moet op een
gegeven moment worden opgeheven.
Het anti-dumping-argument ter bescherming van dumping door andere
landen.
, Dumping is het bij uitvoer tegen een lagere prijs verkopen dan in het land van
productie, waardoor producten in het land van invoer schade oplopen. Dumping
werkt alleen wanneer er sprake is van gescheiden markten en van een elastische
vraag. Dumping streeft een effect op korte termijn na en leidt, op langere termijn,
tot prijsbederf. De GATT onderscheidt de volgende vormen van dumping:
Strategische dumping: dumping op buitenlandse markten om de
concurrentie te elimineren.
Sociale dumping: prijsbederf als gevolg van export op basis van
lonen/secundaire arbeidsvoorwaarden beneden de waarde van de feitelijk
geleverde prestaties.
Subsidiedumping: het geven van overheidssubsidies aan exporterende
ondernemingen, zodat die met lagere prijzen beter kunnen concurreren op
buitenlandse markten.
Discriminatiedumping: het voeren van verschillende dumpingprijzen op
verschillende gescheiden markten.
1.3.3 Vormen van protectionisme
Traditionele vormen van protectionisme:
1. Invoerrechten: ook wel tarieven genoemd. Belastingen die de overheid
heft op geïmporteerde goederen en diensten. Invoerrechten komen in de
volgende vormen voor:
a. Specifiek: een vast bedrag per volume van het geïmporteerde
product.
b. Ad valorum: een vast percentage van de waarde van het product.
c. Glijdend of variabel: de hoogte van het invoerrecht is afhankelijk van
de hoogte van de prijs van het product.
d. Prohihitief: zo’n hoog tarief dat er vrijwel geen sprake meer kan zijn
van import.
e. Impliciet: een zodanige opbouw van de tarieven dat grondstoffen
laag en eindproducten zwaar worden belast.
2. Exportsubsidies: de overheid geeft aan exporterende bedrijven of
bedrijfstakken een financiële tegemoetkoming om hun concurrentiekracht
op de buitenlandse markt te vergroten. Exportsubsidies komen in dezelfde
vormen voor als invoerrechten. Exportsubsidies, bijvoorbeeld de
Renteoverbruggingsfaciliteit (ROF) en de export matching faciliteit (EMF),
mogen niet op één lijn worden gesteld met de door een overheid
toegepaste exportstimuleringsmaatregelen, die niet-
concurrentievervalsend mogen zijn.
3. Invoer- en tariefcontingenten. Bij invoercontingenten stelt de overheid
de omvang van het in te voeren product vast op basis van hoeveelheden
(hoeveelheidscontingent) of op basis van de waarde van de invoer
(waardecontingent). Daarnaast zijn er tariefcontingenten, een combinatie
van invoerrecht en een contingent. Boven een bepaalde hoeveelheid in te
voeren goederen wordt een invoerrecht geheven.
4. Handelsverdragen: overeenkomsten tussen twee (bilateraal) of
meerdere (multilateraal) landen waarin afspraken met betrekking tot het
onderlinge handelsverkeer zijn gemaakt. Nederland heeft
handelsverdragen met landen die niet bij de WTO zijn aangesloten en met
ontwikkelingslanden. Nakoming van het verdrag wordt door het
exporterende land bewaakt.