Dit is een samenvatting van de Reader Methoden en technieken van de Open Universiteit. Pre-master tot Gezondheidswetenschappen of Managementwetenschappen, etc. Cursus MB0116
Samenvatting Reader
1.1 Wetenschappelijk onderzoek en de afstudeerscriptie
Managementwetenschap: de tak van wetenschap omtrent bestuur, leiding en leiderschap in
organisaties. Als wetenschappelijke discipline worden uiteenlopende
managementvraagstukken bestudeert in organisaties (bedrijfsleven, overheid , non-profit)
Wetenschappelijk onderzoek is:
Relevant. Onderzoek is pas relevant als het nieuwe kennis toevoegt aan de
bestaande kennis, ‘body of knowledge’. Bij praktijkgericht onderzoek komt de
probleemstelling altijd uit de praktijk en moet voor die praktijk direct relevant zijn. Er is
altijd sprake van praktische relevantie als het onderzoek wordt uitgevoerd in de
empirie (werkelijkheid)
Verantwoord. Methodologie geeft regels voor goed onderzoek, geaccepteerde
methoden, procedures en werkwijzen voor het verwerven van kennis, waarmee de
wetenschap vooruit kan worden geholpen. Onderzoekers moeten inzage leveren van
de manier van werken (dmv bronvermelding en informatie over de gevolgde methode
van onderzoek). Als iemand anders het onderzoek zou willen controleren of
repliceren dan moet het verslag daar voldoende informatie voor geven. Zo kan je ook
de eigen onderzoek met een andere vergelijken.
Double blind peer review: de auteurs weten niet wie hun artikel beoordeelt en dat
de beoordelaars (reviewers) niet weten van wie het artikel is. Reviewers kunnen een
artikel afwijzen op grond van een gebrek aan wetenschappelijke relevantie en/of een
gebrek aan methodologische kwaliteit.
Peer review: artikelen worden beoordeelt door experts uit het vakgebied
Bij ontwerpen van onderzoek moet de onderzoeker 3 vragen beantwoorden:
1. Wat ga ik onderzoeken? (onderwerp en probleemstelling)
2. Waarom ga ik dat onderzoeken? (argumentatie en relevantie)
3. Hoe ga ik dat onderzoeken? (methode van onderzoek)
De eerste twee vragen hebben te maken met relevantie van het onderzoek. De derde vraag
heeft te maken met de het onderzoek wetenschappelijk verantwoord moet zijn.
Validiteit verwijst naar de geldigheid van de onderzoeksresultaten (de onderzoeksopzet en
de manier van meten/waarnemen). Yin werkt validiteit uit in 4 criteria:
constructvaliditeit: de begrippen en variabelen worden door de onderzoeker correct
gedefinieerd. Vanuit de waarnemingen worden deze begrippen gemeten.
interne validiteit: hier speelt een vraag naar causaliteit. Kloppen de verklaringen en
redeneringen. Is het oorzaak-gevolg relatie geldig?
externe validiteit: de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Als de
resultaten alleen maar geldig zijn voor de onderzochte groep, dan is niet voldaan aan
de eis van externe validiteit en kan er geen uitspraak gedaan worden over andere
groepen
betrouwbaarheid: de stabiliteit van de onderzoeksresultaten. Zouden andere
onderzoekers tot hetzelfde resultaat komen. Is het onderzoek voldoende objectief
uitgevoerd? Verschil tussen (construct)validiteit en betrouwbaarheid voorbeeld,
Als een weegschaal consequent 5 kg te veel aangeeft, dan zijn de metingen niet
valide (gewicht klopt niet), maar wel betrouwbaar (dezelfde uitkomst bij
herwegingen).
, Validiteitsproblemen
Non-response: als de response te laag is, dan moeten we terughoudend zijn over de
uitspraken die we doen op grond van de onderzoeksresultaten
Zelfselectie: door vrijwillige deelname kan de samenstelling van de steekproef leiden
tot een vertekening (bias) van de resultaten
Sociaal wenselijk antwoorden: sociaal wenselijke antwoorden geven bij gevoelige
onderwerpen leidt tot een onjuist beeld van de werkelijkheid
Invloed van onderzoeker zelf: de interviewer werkt zelf bij het bedrijf kan dit ook een
vertekend beeld geven
Gebrek aan anonimiteit: is de anonimiteit in voldoende mate gewaarborgd?
Interpretatieproblemen: om misverstanden te voorkomen wordt de uitwerking van
het interview naar de geïnterviewde gestuurd.
Wetenschappelijke houding en wetenschappelijke integriteit. Integriteit is het streven naar
eerlijkheid, oprechtheid en waarheidsgetrouw. De onderzoeker is onbevooroordeeld en heeft
een kritische houding ten opzichte van de theorie (bestaande kennis) als de empirie (eigen
waarnemingen).
Voor het aanduiden van inbreuken op wetenschappelijk wangedrag wordt FFP gebruikt:
Fabrication: zelf gegevens verzinnen
Falsification: vervalsen van gegevens
Plagiarism: overnemen of parafraseren (herschrijven in eigen woorden) van teksten
zonder bronvermelding
1.2 Inductie en deductie
Deductie en inductie zijn alternatieve redeneervormen. Bij inductie trekken we een conclusie
uit een aantal waarnemingen, bevindingen. We redeneren vanuit het bijzondere naar het
algemene. Bij deductie redeneren we van het algemene naar het bijzondere. We hebben een
algemene theorie en trekken daar specifieke conclusies uit.
Deductie
Een conclusie wordt afgeleid uit de veronderstellingen (premissen), voorbeeld:
Alle mensen zijn sterfelijk (premisse 1)
Socrates is een mens (premisse 2)
Dus: Socrates is sterfelijk (conclusie)
Als de premissen waar zijn dan is de conclusie waar. Als de conclusie van een deductieve
redenering logisch geldig is maar onjuist, dan moet tenminste een van de premissen onjuist
zijn. Bijvoorbeeld: er is een theorie die stelt dat klanten meer tevreden zijn bij een betere
kwaliteit van de service. Een onderzoeker stelt op grond hiervan de volgende hypothesen op:
Service kwaliteit heeft een positieve invloed op klanttevredenheid. Het is duidelijk dat deze
redenering van een andere soort is dan een wiskundige afleiding waar geen speld tussen te
krijgen is. Er zijn zeker voorbeelden te bedenken waarin een stijging van de kwaliteit niet
leidt tot meer tevredenheid. Kortom, de conclusie volgt uit de premisse, maar de premisse is
niet altijd juist.
De meest gebruikelijke deductieve redeneervorm luidt: als A dan B, welnu A, dus B. Als A
een noodzakelijk voorwaarde voor B is en als A zich voordoet, dan weten we zeker dat B
zich ook voordoet: A -> B; A ergo B (modus ponens). In onderstaande tabel staan 4
deductieve redeneervormen: 2 vormen zijn geldig, 2 zijn ongeldig. -A is het zich niet
voordoen van A. Bij de ongeldige volgen de conclusie niet logischerwijs uit de premissen
Alle mensen zijn sterfelijk (premisse 1)
Socrates is een mens (premisse 2)
Dus: Socrates is sterfelijk (niet logische conclusie)
Dit is niet een logische conclusie. Socrates zou ook een sterfelijke halfgod of een dier
kunnen zijn.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper huongbui. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €11,49. Je zit daarna nergens aan vast.