Kennistoets Kunstzinnige Oriëntatie
Hoofdstuk 2 – Zien en maken
2.1. Beelden zien
Kijken is in eerste instantie functioneel. Als je beweegt, scan je de directe omgeving. Dit doe
je onbewust. Wat bewust wordt waargenomen wordt door iedereen anders bepaald.
Eenzelfde woonomgeving wordt door andere ogen verschillend waargenomen. Iedereen
heeft een eigen beeld van die objectieve omgeving. Door te oefenen kun je leren met andere
ogen te kijken, op een andere manier betekenis geven aan de omgeving.
2.3. Beeldend vormgeven
Beeldend vormgeven is betekenis geven aan
materie door de vorm aan te passen. Dat gebeurt
in een creatief proces waarvan beschouwing,
onderzoek en werkwijze deel uitmaken. De
vormgever stuurt de activiteiten aan door
reflectie en zorgt voor een eigen, dus authentieke
afstemming. Dit wordt schematisch weergegeven
in het cirkelmodel. Het product bestaat uit de
productcomponenten betekenis, vorm en
materiaal. Beschouwing, onderzoek en werkwijze
zijn procescomponenten.
2.4. Productcomponenten
Betekenis -> Onder betekenis wordt datgene verstaan, wat het beeld uitdrukt: het gegeen
van associaties en emoties dat het teweeg brengt. Betekenis kan in drie lagen.
1. De directe visuele betekenis -> Het geeft antwoord op de vraag: Hoe ziet het eruit?
Door te kijken naar de vorm,
kleur en compositie geeft
het beeld zijn betekenis prijs
(morfologie).
2. De object betekenis -> Geeft
antwoord op de vraag: Wat
stelt het voor? Deze tweede
laag bevat de meest
begrijpelijke
betekenisgeving, die van de
directe objectverwijzing naar dingen uit de werkelijkheid.
3. De symbolische betekenis -> Geeft antwoord op de vraag: Waar verwijst het naar,
wat het dus niet is? Om een beeld op dit iconografisch niveau goed te kunnen
doorgronden moet je ingewijd zijn in de regels of afspraken die gelden in de context
waar het beeld is ontstaan.
Beeldende begrippen met betrekking tot de betekenis.
In het jargon van de kunsten komen nogal wat begrippen:
,realistisch (werkelijkheidsgetrouw), surrealistisch (droomachtig), abstract (idee of begrip),
concreet (is wat het is), non-figuratief (geen gelijkenis met werkelijkheid), impressionistisch
(globale visuele indruk), expressionistisch (uitdrukking van emotie).
Vorm -> Onder vorm verstaan we de verzameling van visuele aspecten die het beeld
bepalen. Het zien van de verschijningsvorm is noodzakelijk om beelden te kunnen maken:
kleur, vorm, lichtval, ruimte en textuur ofwel beeldaspecten. Beeldaspecten zijn de
variabelen van de verschijningsvorm en maken het beeld tot wat het is (vorm, kleur, ruimte,
textuur en compositie). Door kennis van beeldaspecten kun je de omgeving bewuster
beeldend waarnemen. Die visuele informatie biedt houvast voor toepassingen in beelden.
Voor een leerkracht is die kennis noodzakelijk om kinderen te kunnen begeleiden bij het
leren zien en toepassen.
Materie -> Onder materie verstaan we datgene waarvan een beeld is gemaakt of kan
gemaakt worden. Dankzij materie kunnen we zien, voelen, ruiken, proeven en horen;
kortom waarnemen. Materie heeft karakteristieke kenmerken, een eigen zeggingskracht.
Materialen verschillen in de mate waarin ze vorm hebben of vormloos zijn. Materiaal heeft
een eigen karakter en een wil. Vormgeven is uitproberen en vraagt de vormgever om keuzes
te maken; soms volgen, dan weer sturen. Materiaal doet niet direct wat de vormgever zou
willen. Door oefening en ervaring krijg je greep op die weerbarstigheid. Professionele
vormgevers maken gretig gebruik van digitale vormgevingstechnieken en vervangen
omslachtige handelingen met materie. Ze voeren stappen virtueel achter een computer uit.
Welke materialen bied je kinderen aan op de basisschool? Twee tegengestelde standpunten
markeren de uitersten in deze discussie. Aan de ene kant de opvatting dat kinderen een
minimum aan materiaal aangeboden krijgen (bijvoorbeeld houtskool, verf en klei). Aan de
andere kant de overtuiging dat kinderen recht hebben op een zo rijk mogelijke schakering
aan materiaalervaringen.
2.5. Procescomponenten
Beschouwing is bewust en met enige afstand kijken naar de wijze waarop een beeld kan
worden waargenomen en betekenis krijgt.
Onderzoek is de creatieve ontdekkingstocht naar mogelijkheden met materiaal, variaties in
de vorm en het effect op de zeggingskracht van een beeld.
Onder werkwijze wordt het handelen met materiaal en gereedschap verstaan, waarmee
gerichte vormgevende ingrepen worden uitgevoerd. Techniek en ambacht ('crafts' in het
Engels) zijn nauw met het begrip werkwijze verweven. Reflectie is steeds opnieuw afstand
nemen om het resultaat van eigen handelen te zien. Het bepaalt de koers op basis van een
intern (persoonlijk) referentiekader.
2.6. Beeldend vormgeven als creatief proces.
Het voornaamste aspect van creativiteit is het vermogen om nieuwe mogelijkheden op het
spoor te komen. Dat genereren van mogelijkheden wordt divergentie genoemd. Divergentie
ligt ten grondslag aan alle creatieve activiteiten. De eerste fase, die gericht is op het
genereren van mogelijkheden wordt divergentiefase genoemd. De fase van het reduceren
van mogelijkheden door keuzes en koppeling van deeloplossingen wordt de
convergentiefase genoemd.
,Hoofdstuk 8 – Beeldaspecten
8.1. Kennis over beeldaspecten
Vorm of beter gezegd verschijningsvorm wordt bepaald door beeldaspecten. Het zijn de
visuele variabelen die in een beeld te onderscheiden zijn: vorm, kleur, ruimte, textuur en
compositie.
8.2. Ruimte
Ruimte is een bijzonder gegeven. Het is nogal ingewikkeld om het voor ons te zien. We
bewegen ons erdoorheen en denken er nooit over na. Er zijn mogelijkheden tot ruimtelijk
vormgeven en ruimte suggestie op het platte vlak.
Vormgeven aan ruimte
Bij het maken van ruimtelijke beeldende werkstukken hanteren we drie categorieën:
1. Ruimte innemen; er wordt vormgegeven aan het volume; kneden, toevoegen of
wegnemen van materie.
2. Ruimte doorsteken; ruimtelijke beelden waarbij de massa nauwelijks een rol speelt,
maar waarbij het vooral gaat om het aangeven van de ruimte in richtingen. Het is
vaak een zo licht en sterk mogelijk ruimtelijk lijnenspel (skelet of constructie).
3. Ruimte omvatten; het gaat hier om vormgeven aan containers in de ruimste zin van
het woord (dozen, huizen, kleding, enzovoort).
Ruimtesuggestie op het vlak (plaatjes bekijken in het boek blz 156 en 157)
Met de volgende mogelijkheden kun je ruimte op het platte vlak op een eenvoudige manier
suggereren:
• Lichtval
, • standpunt en horizon
• plaats in het grondvlak
• overlapping
• grootte-
• kleur- en textuurgradiënt.
8.3. Kleur
Kleur wordt veroorzaakt door het effect van licht dat je visueel waarneemt.
Achtereenvolgens belichten we hier verschillende aspecten van. Kleur heeft een aantal
eigenschappen: toon, helderheid en verzadiging. De toon bepaalt de soort of familie waartoe
de kleur behoort (bruin of violet). De helderheid zegt iets over de mate waarin het licht
weerkaatst wordt. Verzadiging zegt iets over de mate van kleurigheid. Om meer greep te
krijgen op het verschijnsel kleur, is meer dan eens een kleurenleer ontwikkeld (Newton,
Goethe, Ostwalt, Itten). Naast de bonte, vaak verzadigde kleuren, bestaan er natuurlijk
onnoemelijk veel fijne schakeringen of kleurnuances. Een reeks van verwante kleuren
noemen we ook wel een kleurfamilie. Een groot verschil in kleur, bijvoorbeeld een
complementair contrast, maakt dat een voorwerp 'in het oog springt'. Felle kleuren zijn vaak
puur en kunnen de basis vormen voor vele andere kleuren. rood, geel, blauw kunnen niet
door menging verkregen worden en worden daarom primair genoemd. Mengen is de
activiteit die als doel heeft nieuwe kleuren te laten ontstaan. Meestal gebeurt dat door het
samenvoegen van twee kleurstoffen. Ons actieve oog kan ook mengen. Deze vorm van
mengen wordt optische kleurmenging genoemd.
Kleurbeleving, functie en symboliek
Kleuren hebben een sterke invloed op onze beleving. Zo wordt er gesproken over vrolijke of
feestelijke kleuren en over sombere of doffe kleuren. Een minder subjectief onderscheid
tussen kleuren is het aspect van de kleurtemperatuur; warme kleuren en koele of koude
kleuren. De natuur maakt gebruik van eigenschappen van kleurcombinaties; schutkleur of
camouflagekleur. Ook mensen gebruiken kleuren functioneel; tekens, bijvoorbeeld
verkeersborden, krijgen heldere kleuren om het onderscheid optimaal te maken. Kleuren
kunnen een betekenis vertegenwoordigen en symbolisch gebruikt worden. Rood staat
bijvoorbeeld voor gevaar, maar ook voor liefde en hartstocht. In veel culturen hebben
kleuren een geheel eigen betekenis of symboliek (paars voor boetedoening, wit voor
reinheid, wit voor rouw in China).
Toonwaarde en lichtval
Ook zonder kleur, dus met licht en donker alleen, kan een afbeelding worden gemaakt. Een
zwart-witfoto is daarvan een voorbeeld. Kleurvlakken worden dan als het ware vertaald in
gradaties van grijs, ofwel toonwaarden. De lichtbron is van doorslaggevende betekenis in de
wijze waarop we de omgeving zien. Die geeft het licht een intensiteit (sterkte), een kwaliteit
en een richting. Een niet-belichte kant noemen we dan de schaduwzijde (of eigen schaduw).
De vorm van de verduistering op een ander oppervlak is de slagschaduw
8.4. Vorm
Vorm of vormsoort is een moeilijk te definiëren beeldaspect. In vlak beeldend werk wordt de
vorm vooral bepaald door de contour. Voor ruimtelijk werk geldt dat eigenlijk ook, zij het dat
we de contour daarbij als ruimtelijke equivalent moeten zien, iets wat met de handen in de